‏ Isaiah 63:9

32) In al hun

Dat is, Hij was benauwd of bedroefd vanwege hunne ellenden, die zij in Egypte leden. Alzo wordt Christus vervolgd in zijn heilige ledematen; Hand. 9:4. Zie ook Zach. 2:8; Matth. 25:45. Anders: in al hunne benauwdheid was gene benauwdheid; versta hierbij: maar een goedertierene vaderlijke kastijding. Of aldus: in al hunne benauwdheid is hij geen vijand of tegenpartijder geweest; maar de engel zijns aangezichts heeft hen behouden. De zin is: Hij heeft hen wel benauwd, maar niet als hun vijand zijnde.

Ac 9.4 Zec 2.8 Mt 25.45

33) de Engel

Dat is de engel, die voor zijn aangezicht is, die voor hunne zaligheid zorg draagt, te weten Christus. Zie de aantekening Exod. 23:20.

Ex 23.20

34) door Zijn liefde

Dat is, Hij heeft hen verlost omdat Hij hen beminde; Deut. 7:7,8.

De 7.7,8

35) Hij nam hen op,

Alsof hij zeide: Hij heeft hen op den rug geladen en gedragen, gelijk een arend zijne jongen draagt. Vergelijk dit met Deut. 32:11, en zie ook Jes. 46:4.

De 32.11 Isa 46.4

36) al de dagen

Hebreeuws, al de dagen der oudheid, of eeuw, gelijk Jes. 63:11,16,19. Dat is, van dien tijd af dat Ik hen geroepen heb mijn volk te zijn. Zie van het Hebreeuwse woord de aantekening Jer. 2:20.

Isa 63.11,16,19 Jer 2.20

‏ Malachi 3:1

1) Ik zende

Dit zijn de woorden van den Heere Christus.

2) Mijn engel,

Of, mijnen bode, te weten, Johannes de Doper; Matth. 11:10; Mark. 1:2; Luk. 1:76, en Luk. 7:27.

Mt 11.10 Mr 1.2 Lu 1.76 7.27

3) bereiden zal;

Hebr. ruimen zal, dat is, die uit den weg zal ruimen, wegnemen, alle beletselen, door zijne predikatie, enz. het volk bereide en aanleidende om Christus te ontvangen; zie Jes. 40:3, enz., Matth. 3:3.

Isa 40.3 Mt 3.3

4) snellijk

Of, haast; te weten, haast nadat Johannes de Doper zal gekomen zijn en den weg zal bereid hebben.

5) tot Zijn tempel komen

Dat is, Christus zal in het vlees verschijnen in den nieuwherbouwden tempel; waardoor ook afgebeeld is zijn gemeente.

6) die Heere,

Ik de Heere Jezus Christus.

7) Dien gijlieden zoekt,

Dat is, wiens komst gijlieden wenst en begeert, of immers voorgeeft dat gij naar Hem verlangt. De godzaligen onder de Joden wensten en hoopten op de komst van den Messias, als hun Zaligmaker; Matth. 13:17; Luk. 10:24.

Mt 13.17 Lu 10.24

8) de Engel des verbonds,

Te weten, Christus, die een Middelaar is van het genadeverbond tussen God en Zijn kerk. Zie 2 Cor. 5:19.

2Co 5.19

‏ Romans 8:34

96) die verdoemt?

Dat is, die den vloek en de straf der zonde tegen ons zou uitvoeren.

97) Die gestorven is;

Namelijk om ons van den vloek en de straf der zonde te bevrijden; Gal. 3:13.

Ga 3.13

98) opgewekt is,

Namelijk om ons de rechtvaardigheid toe te brengen; Rom. 4:25.

Ro 4.25

99) ter rechter[hand] Gods is,

Namelijk om ons van alle vijanden te verlossen, en den Heiligen Geest tot verzekering hiervan te geven; Joh. 16:7; Hand. 2:33.

Joh 16.7 Ac 2.33

100) Die ook voor ons bidt.

Namelijk om ons Zijne gerechtigheid door Zijn voorbidden toe te eigenen, Joh. 17:20; in deze vier zaken bestaat onze ganse verzoening met God.

Joh 17.20

‏ Ephesians 5:2

2) tot een welriekenden

Grieks, tot een reuk der welriekendheid; ene gelijkenis, genomen van de offeranden des Ouden Testaments. Zie Gen. 8:21, welke een welriekenden reuk voor God worden gezegd te hebben, niet om haar zelfswil, maar op de beduiding, die zij hadden op Christus' offerande en gehoorzaamheid. Zie Ps. 40:7; Hebr. 10:8, enz.

Ge 8.21 Ps 40.6 Heb 10.8

‏ Hebrews 4:14

38) Dewijl wij dan

Hier besluit de apostel de handeling van het profetisch ambt van Christus, en gaat voort tot Zijn priesterlijk en koninklijk ambt, gelijk hij Hem terstond ook een troon toeschrijft en met Melchizedek vergelijkt; en noemt Hem een groten hogepriester, omdat Hij meerder is dan al de hogepriesters des Ouden Testaments, die maar schaduwen van Christus' priesterambt zijn geweest, gelijk in de vijf volgende hoofdstukken breder zal verklaard worden.

39) door de hemelen

Namelijk die zienlijk zijn.

40) doorgegaan is,

Namelijk tot in den derden hemel, die de troon Gods is, en de heerlijke woonstede der heilige engelen en geesten, welke door het heilige der heiligen werd betekend, gelijk Hebr. 9:24 verklaard wordt. Zie ook 2 Cor. 5:8, en 2 Cor. 12:2,4.

Heb 9.24 2Co 5.8 12.2,4

41) deze belijdenis vasthouden.

Dat is, de leer van dezen zo groten hogepriester door het ware geloof standvastig belijden, niettegenstaande alle zwarigheden en vervolgingen, die ons daardoor zouden mogen overkomen.

‏ Hebrews 9:24

66) van het ware,

Namelijk van het heiligdom, dat is, des hemels, dat door dit ander werd afgebeeld, gelijk volgt.

67) om nu te verschijnen

Namelijk met Zijne overwinnende offerande, die Hij hier op aarde Zijn Vader onstraffelijk opgeofferd had, tot een verzoening voor alle zonden Zijner gelovigen, en met een eeuwige begeerte, dat die ons tot onze zaligheid altijd zou worden toege‰igend. Zie Rom. 8:34; 1 Tim. 2:5, en 1 Joh. 2:1,2.

Ro 8.34 1Ti 2.5 1Jo 2.1,2

‏ Hebrews 13:10

15) een altaar,

Hierdoor wordt geen stenen of uitwendig altaar verstaan, want dan moest de apostel zeggen dat wij vele altaren hebben, of moeten hebben, namelijk in alle tempels of hoeken van de tempels; maar hij spreekt van een geestelijk altaar, namelijk Christus Jezus zelf, die door den eeuwigen Geest zich zelven onstraffelijk heeft opgeofferd, Hebr. 9:14. Gelijk dan Christus' vlees de offerande is, alzo is Christus ook de hogepriester en het altaar zelf, die deze offerande heeft geheiligd, gelijk het altaar de offerande placht te heiligen, naar de getuigenis van Christus, Matth. 23:19. En wordt ook Christus ons altaar genoemd, omdat wij op Hem onze gebeden en dankzegging Gode moeten opofferen. Zie Openb. 6:9, en Openb. 8:3.

Heb 9.14 Mt 23.19 Re 6.9 8.3

16) te eten,

Dat is, waaraan geen macht hebben, om geestelijke gemeenschap te hebben, gelijk Paulus verklaard 1 Cor. 10:16.

1Co 10.16

17) die den tabernakel dienen.

Dat is, die aan de ceremoni‰n van het Oude Testament nog gemeenschap willen hebben, om een deel van hun zaligheid daarin te zoeken. Zie Gal. 5:2.

Ga 5.2

‏ Hebrews 13:15

31) door Hem altijd

Namelijk Jezus Christus; dat is, steunende door het geloof op Hem, op Zijn verdienste en voorbidding. Zie 1 Petr. 2:5, en 1 Joh. 2:1.

1Pe 2.5 1Jo 2.1

32) vrucht der lippen,

Dat is, niet gelijk de Isra‰lieten uit de eerstelingen of vruchten der aarde, maar de vrucht onzer lippen, welke Hosea, Hos. 14:3, noemt de kalven der lippen; dat is, dankzegging voor de verworvene weldaden.

Ho 14.2

33) belijden.

Dat is, loven en danken, gelijk Matth. 11:25; Rom. 14:11.

Mt 11.25 Ro 14.11
Copyright information for DutKant