‏ Job 20:26

52) duisternis

Dat is, tegenspoed en rampzaligheid, die hem God vanwege zijn boosheid laat overkomen; zie Gen. 15:12. Sommigen verstaan dat zijn schuilplaatsen, waar hij zich in het donker meende te verbergen, licht zullen zijn.

Ge 15.12

53) zijn schuilplaatsen;

Versta, de schuilhoeken en heimelijke middelen, die de bozen pogen uit te vinden om Gods oordelen te ontgaan. De zin is, dat het zo verre is van daarin enige hulp te zullen vinden, dat daarin ook anders niets voor hen weggelegd is dan tegenspoed en ellende. Andere verstaan de opgesloten rijkdommen der bozen, van welke hij niets goeds genieten maar allerlei verdriet krijgen zou. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 17:14.

Ps 17.14

54) een vuur,

Versta, den toorn en de wraak Gods, welke bij een vuur vergeleken wordt. Zie Deut. 32:22 met de aantekening; idem Jes. 26:11; Jer. 15:14; Klaagl. 2:3.

De 32.22 Isa 26.11 Jer 15.14 La 2.3

55) niet opgeblazen is,

Dat is, niet aangestoken door enig mens, maar voortkomende van Gods rechtvaardig oordeel. Het schijnt dat hij ziet op hetgeen staat boven, Job 1:16. Men kan dit ook verstaan in het algemeen van de oordelen Gods en het helse vuur. Vergelijk Jes. 30:33.

Job 1.16 Isa 30.33

56) den overigen

Versta, zijn huisgenoten en nakomelingen, die zijn boosheid navolgen.

‏ Job 22:20

35) stand

Dat is, het leven en welvaren dergenen die vroom waren en God vreesden, onder wie Elifaz zich mede rekent, omdat hij zich hield een van hun navolgers en metgezellen in de godvruchtigheid.

36) vuur

Versta, het vuur der goddelijke gramschap en wraak. Alzo Deut. 32:22; Ps. 18:9; Jes. 26:11, en Jes. 66:16; Ezech. 22:31, of de tegenheid, die uit Gods gramschap komt, boven, Job 15:34. Sommigen verstaan het voornamelijk van de uitroeiing van Sodom en Gomorra.

De 32.22 Ps 18.8 Isa 26.11 66.16 Eze 22.31 Job 15.34

37) overblijfsel

Anders, hun uitnemendheid.

Copyright information for DutKant