Job 5:20-21
39) van het geweld Hebreeuws, van de handen des zwaards; dat is, van het geweld van den oorlog, of der wapenen; alzo Ps. 63:11; idem, van de hand des grafs, Ps. 49:16; van de hand des striks, Ps. 141:9, nog van de hand des grafs, Hos. 13:14; alzo van de hand des leeuws en des beers, 1 Sam. 17:37; van de hand des honds, Ps. 22:21, enz. Ps 63.10 49.15 141.9 Ho 13.14 1Sa 17.37 Ps 22.20 40) Tegen den gesel Dat is, tegen de lasterwoorden, achterklappingen en leugentalen, waardoor de kwaadspekende mensen tegen de vromen overal uitbreken en woeden. Anders, in; dat is, als gij gelasterd wordt, of van. Job 8:5
5) zuiver Dat is, niet besmet met grove verborgen zonden, waarover gij geen berouw hebt. 6) om uwentwil, Hebreeuws, over u; dat is, om uwentwil, tot uw best, om u goed te doen. 7) uwer gerechtigheid Dat is, in welke gij gerechtigheid en deugdzaamheid pleegt. 8) volmaken. Dat is, weder oprichten en herstellen in zijn vorigen stand. Anders, bevredigen, of voorspoedig maken. Job 11:15-16
32) uit de gebreken, Dat is, uit de menigerlei ellenden, in welke gij nu steekt, en de straffen, die gij nu lijden moet. 33) harer Dat is, der voorgemelde moeite, of ellende. 34) als der wateren, Te weten, die zeer snellijk weggevloeid en voorbijgelopen zijn, op welke men niet meer denkt. Hij wil zeggen dat hij gans geen gedachtenis zijner ellende zou hebben. Job 13:7
12) voor God Dat is, ten gevalle van God, of tot zijne bescherming; alzo in het volgende. Job beschuldigt hen, omdat zij de gerechtigheid Gods wilden voorstaan, mits hem voor een goddelozen schijnheilige en huichelaar te scheiden. Want zij wilden niet verstaan, dat in dit leven de straffen Gods gewoonlijk zo wel vallen over de goeden als over de kwaden. Zie boven, Job 5:3, enz., en Job 8:11, enz., en Job 11:13,20. Job 5.3 8.11 11.13,20 13) onrecht spreken, Hetwelk was, dat God ongerechtiglijk zou handelen, zo Hij de vromen strafte, even alsof God daartoe geen recht, noch vrijheid had.
Copyright information for
DutKant