Psalms 29:10
19) heeft Of, zit in den watervloed; dat is ten tijde des watervloeds. 20) watervloed; Dit verstaan velen van den zondvloed, waarvan het Hebr. woord in de Heilige Schrift alleenlijk gebruikt wordt, waarover de Heere als president, regent en rechter gezeten heeft; doch men kan het voorts uitstrekken tot alle watervloeden, die God alle tezamen regeert en bestuurt. 21) vrede. Dat is, met allerlei welvaart, bijzonderlijk in Christus, die onze vrede is. Zie Richt. 6:24. Jud 6.24 Luke 1:32-33
37) genaamd worden; Dat is, inderdaad zijn en van alle gelovigen daarvoor gekend worden, gelijk hierna ook Luk. 1:35. Lu 1.35 38) den troon van Zijn Dat is de koninklijke macht, door welke hier verstaan wordt het geestelijke rijk van Christus, waarvan Davids rijk een voorbeeld was. 39) vader David geven. Namelijk naar het vlees. Zie Matth. 1:1. Mt 1.1 40) het huis Jakobs Dat is, de gemeente Gods, welke het geestelijke huis Jakobs en het Isral Gods is, Gal. 6:16. Ga 6.16 41) Koning zijn in der eeuwigheid, Namelijk een geestelijke koning. Zie Joh. 18:36. Joh 18.36 Acts 2:30
60) uit de vrucht Dat is, uit een van Zijne nakomelingen. Zie 2 Sam. 7:12, en Ps. 132:11, hetwelk in de maagd Maria vervuld is. 2Sa 7.12 Ps 132.11 61) het vlees Dat is, de menselijke natuur; Rom. 1:3. Ro 1.3 62) troon te zetten; Namelijk Zijn koninklijken troon. Doch dit wordt verstaan niet van een werelds koninkrijk, hoedanig dat van David was, maar van een geestelijk en eeuwig koninkrijk, waarvan Davids koninkrijk een voorbeeld was; Luk. 1:32,33; Joh. 18:36. Lu 1.32,33 Joh 18.36
Copyright information for
DutKant