Romans 3:31
63) wij bevestigen de wet. Namelijk omdat de leer des Evangelies verklaart dat Christus de wet voor ons heeft volbracht, tot onze rechtvaardigmaking; en dat Hij degenen, die gerechtvaardigd worden, ook door Zijnen Geest alzo vernieuwt, dat zij naar alle geboden Gods hun leven zoeken te richten; Rom. 8:1,2,3. Niet om daardoor voor God gerechtvaardigd te worden, maar om God voor deze Zijne weldaad behoorlijke dankbaarheid te bewijzen, zijnen naaste te stichten, en van zijne eigen rechtvaardigmaking voor God meer en meer verzekerd te worden; gelijk Paulus hierna Rom. 6, Rom. 7, Rom. 8, breder zal verklaren. Ro 8.1,2,3 Romans 6:1-3
1) zullen wij dan zeggen? Deze tegenwerping rijst uit hetgeen Paulus in de Rom. 5:20,21 had gezegd. Ro 5.20,21 2) in de zonde blijven, Dat is, onder de heerschappij der verdorvenheid, die in ons nog overig is, Rom. 7:14. Of, in allerlei zonde, die in de wereld de overhand heeft. Ro 7.14 3) te meerder worde? Namelijk gelijk in Rom. 5:20,21 schijnt betuigd te zijn; hetwelk aldaar verklaard is. Ro 5.20,21 4) Dat zij verre. De apostel verwerpt met deze woorden zulk gevolg, als het antwoord onwaardig, en bewijst het tegendeel, dat wij in de zonde niet moeten blijven. 5) die der zonde gestorven zijn, Dat is, wij die van de heersende macht der inwonende zonde door Christus' Geest verlost zijn, Rom. 6:6,7; want der zonde sterven betekent in de Schrift des Nieuwen Testaments de zonde in ons geen leven laten hebben, dat is, niet leven onder de macht en heerschappij der zonde. Ro 6.6,7 6) in dezelve leven? Dat is, de zonde haar leven en kracht laten, en in ons de overhand laten hebben. 7) in Christus Jezus gedoopt zijn, Namelijk om te betuigen onze gemeenschap, die wij met Christus hebben door het geloof. 8) in Zijn dood gedoopt zijn? Dat is, door de doop verzekerd worden dat wij gemeenschap hebben aan Zijnen dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest is verworven, door wiens werking de verdorvenheid, die in ons is, haar leven of heersende kracht is benomen, hetwelk is de eerste trap onzer wedergeboorte; Tit. 3:5,6. De apostel schijnt hier te zien op de wijze van dopen, in de warme Oosterse landen veel gebruikelijk, waar de mensen geheel in het water ingedoopt werden, een weinig tijds onder het water bleven, en daarna uit het water oprezen; en aan te wijzen, dat deze indoping en blijven in het water ene afbeelding is van Christus' dood en begrafenis, en het oprijzen uit het water van Zijne verrijzenis. Hetwelk ook op onze wijze van dopen door besprenging wel kan gepast worden. Tit 3.5,6
Copyright information for
DutKant