Titus 2:14
42) gegeven heeft, Namelijk in den dood. 43) opdat Hij ons Dat is, niet alleen om ons met God te verzoenen door een volkomen betaling voor onze zonden door Zijn bloed, Ef. 1:7; 1 Petr. 1:18; 1 Joh. 1:7; Openb. 5:9; maar ook om ons door Zijn Geest der wedergeboorte te verlossen van de heerschappij der zonde en ongerechtigheid; Rom. 6:3, enz; Gal. 5:24; Col. 2:11,12; 1 Petr. 4:1,2. Eph 1.7 1Pe 1.18 1Jo 1.7 Re 5.9 Ro 6.3 Ga 5.24 Col 2.11,12 1Pe 4.1,2 44) een eigen volk Grieks, periousion, met welk woord de Griekse overzetters des Ouden Testaments het Hebr. woord Segullah, Exod. 19:5, verklaren en eigenlijk betekent dat als wat bijzonders, uitnemend, en kostelijk weggelegd wordt om te bewaren. Ex 19.5 45) reinigen, Namelijk door Zijn Geest, waardoor, als door rein water, de gelovigen van de vuiligheden der zonden gereinigd en tot een volk Gods afgezonderd worden. Zie Ezech. 36:25,26. Eze 36.25,26 Hebrews 2:14-15
37) de kinderen Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn. 38) des vleses en bloeds Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50. 1Co 15.50 39) derzelve deelachtig geworden, Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7. Heb 2.16 Php 2.7 40) te niet doen zou dengene, Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen. 41) het geweld des doods had, Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56. Ro 5.12 1Co 15.56 42) den duivel; Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen. Mt 25.41 43) die met vreze des doods, Dat is, van den eeuwigen en vervloekten dood, welke vrees alle zondige mensen noodwendig bevangt, totdat zij van hun verlossing verzekerd zijn. Zie Luk. 1:74. Lu 1.74 44) der dienstbaarheid Dat is der knechtelijke vrees, of den geest der dienstbaarheid; gelijk hij spreekt Rom. 8:15. Ro 8.15
Copyright information for
DutKant