1 Chronicles 11:23

33) een man van grote lengte,

Hebreeuws, een man der mate; dat is, een man van grote maat en lengte. Zie 2 Sam. 23:21.

2Sa 23.21

34) vijf ellen;

Goliath was zes ellen en een span lang, 1 Sam. 17:4.

1Sa 17.4

35) een weversboom;

Dat is, zo dik als een weversboom. Zo dik was ook Goliaths spies.

36) een staf,

Een stok en slinger waren ook Davids wapen, toen hij met Goliath ging strijden.

37) hij doodde hem

Dit had David ook gedaan, 1 Sam. 17:51.

1Sa 17.51

1 Chronicles 20:6

13) een zeer lang man,

Hebreeuws, een man van mate; dat is, waar veel aan te meten was, dat is, een zeer groot of lang man, gelijk Num. 13:31; 2 Sam. 21:20.

Nu 13.31 2Sa 21.20

14) zijn vingeren

Dat is, hij had aan iedere hand zes vingers en aan iederen voet zes tenen, makende tezamen vier en twintig, zo vingers als tenen.

Isaiah 45:14

45) De arbeid

Dat is, de rijkdom, dien de Egyptenaars met hun arbeid gewonnen en vergaderd hebben.

46) de koophandel

Dat is, het geld dat zij met koophandel gewonnen hebben.

47) der mannen

Hebreeuws, mannen van maat; dat is grote sterke mannen. Zie Num. 13:32.

Nu 13.32

48) tot u overkomen,

O Jeruzalem, dat is, tot u, mijn volk, te weten nadat zij de Christelijke religie zullen hebben aangenomen.

49) zij zullen de uwe zijn,

Te weten die volken.

50) in boeien

Overwonnenn zijnde niet met zwaard of spies, of met uiterlijk geweld, maar door de kracht der hemelse waarheid, en van den Heiligen Geest in hunne conscienti‰n overtuigd zijnde.

51) Gewisselijk,

Anders: God is alleen bij u, of in u, o gij stad Gods. Versta hier, vooreerst Jeruzalem, daarna de Christelijke kerk.

Copyright information for DutKant