1 Chronicles 2:55

51) der schrijvers,

Deze schrijvers waren afkomstig van Jethro, den schoonvader van Mozes, en zij woonden als vreemdelingen onder het volk Gods. En opdat zij ook enigen dienst het volk Gods deden, zo waren zij gesteld tot schrijvers, dat is, als publieke notarissen, die contracten en dergelijke acten stelden en daarvan boek hielden. Zij worden hier verhaald, omdat zij onder den stam van Juda woonden. Zie Richt. 1:16.

Jud 1.16

52) Kenieten,

Dat is, de nakomelingen van Jethro, Richt. 1:16.

Jud 1.16

53) Hammath,

Deze Hamath schijnt geweest te zijn een van de voornaamsten onder de Kenieten, en een vader der Rechabieten, die hun woning in den stam van Juda genomen hadden. Zie Jer. 35:2. En worden alzo deze Kenieten onderscheiden van de Kenieten, die van Theber afkomstig waren en hadden hun woning genomen bij Kedes in den stam van Nafthali of van Manasse. Zie Richt. 4:11.

Jer 35.2 Jud 4.11

54) Rechab.

Van Rechab of de Rechabieten, zie Jer. 35:2.

Jer 35.2

Jeremiah 35:6

10) zullen geen wijn drinken;

Dat is, mogen of moeten geen wijn drinken.

11) vader,

Dat is, voorvader. Dewijl velen het daarvoor houden dat hij dezelfde is, die 2 Kon. 10:15,23 vermeld wordt; zijnde geweest een zeer Godvruchtig, aanzienlijk en zeer vermogend persoon, zodat ook Jehu zich in zijn ijver en nieuwen staat door diens gezelschap en tegenwoordigheid heeft willen sterken. Deze Jonadab, naar sommiger gevoelen, wijselijk overdenkende zijne afkomst, en de verdorvenheid, die al te dien tijde in zwang ging, misschien ook door een profetischen geest voorziende de toekomstige straffen en verwoestingen, heeft zijnen nakomelingen door deze particuliere of bijzondere bevelen willen inscherpen dat zij, tevreden zijnde met deze genade dat zij tot de gemeenschap Gods en zijner kerk waren aangenomen, voor de rest zich zo ingetogen, nederig en eenvoudig zouden gedragen, dat zij [als vreemdelingen in Isra‰l, afkomstig van Jethro, Mozes' schoonvader] den Isra‰lieten niet mochten onaangenaam of aanstotelijk worden, gelijk het dan vreemdelingen somtijds haast [gelijk men zegt] plegen te verkerven; idem dat zij ook niet door gierigheid, of wellust en weelde met anderen bedorven en gestraft mochten worden, of door bezit van huizen en erfenissen vervallen in vertrouwen op tijdelijk goed, en belet worden ten tijde van ballingschap, beroving van goederen, enz. Wat God wijders met dit voorbeeld der Rechabieten heeft voorgehad, blijkt uit dezen gansen handel, dien Jeremia door zijn last met hen gehad heeft.

2Ki 10.15,23

12) geboden,

Of, heeft het ons verboden; zie Lev. 4:2.

Le 4.2

13) eeuwigheid.

Dat is, nimmermeer; vergelijk 1 Cor. 8:13.

1Co 8.13
Copyright information for DutKant