1 Chronicles 27
1) der verdelingen, Dat is, der orden, in welke David het krijgsvolk verdeeld had. 2) van maand tot maand Versta, dat naar de verdeling bij David gemaakt, de twaalf kolonellen met hun krijgsvolk een maand lang hun wachten en tochten doen moesten, veranderende hun beurten alle maanden. En wat er voor zaken of zwarigheden voorvielen, waar krijgsmacht toe van node was, daartoe moesten dezen vaardig wezen, wier maand en beurt het was. Zodat dezen waren als legiones, of benden van ordinantie, die ten dienste des konings en des lands altijd moesten vaardig zijn. 3) Jasobam, Zie van dezen overste 2 Sam. 23:8, waar hij genoemd wordt Joschebbaschebeth. 2Sa 23.8 4) Hij was uit de kinderen van Perez, Anders, hij was uit de kinderen van Peret [en] hij was de overste, over alle oversten der heiren, enz. 5) Dodai, Anders, Dodo, 2 Sam. 23:9. 2Sa 23.9 6) [over] Anders, daarna werd Mikloth overste over zijn verdeling. Daarna, te weten als Dodai gestorven was. Maar anderen verstaan dit alzo, dat Mikloth is geweest luitenant-kolonel van Dodai. 7) den opperambtman; Hebreeuws, Cohen; hetwelk betekent een persoon, die een aanzienlijk ambt bedient, in de kerk of politie. 8) van de dertig, Deze dertig helden werden met namen uitgedrukt, 2 Sam. 23, 2 Sam. 24, enz.; 1 Kron. 11:26. 1Ch 11.26 9) en [over] zijn verdeling Enigen verstaan dit alzo, dat deze Hammizabad is geweest overste luitenant van zijns vaders regiment, die ook overste was over de Krethi en Plethi, 2 Sam. 8:18. 2Sa 8.18 10) De vierde, Te weten, overste; en zo in het volgende. 11) na hem Zebadja, Te weten, na zijn dood, nadat hij van Abner verslagen was; 2 Sam. 2:23. 2Sa 2.23 12) Samhuth, Samma genoemd, 2 Sam. 23:25, en Sammoth, 1 Kron. 11:27. 2Sa 23.25 1Ch 11.27 13) de Peloniet, Anders, de Paltiet, 2 Sam. 23:26. 2Sa 23.26 14) van de Zerahieten; Dezen waren nakomelingen van Zerah, den zoon van Juda; Gen. 46:12. Ge 46.12 15) Heldai, Anders, Helad genoemd, 1 Kron. 11:30, en Heleb, 2 Sam. 23:29. 1Ch 11.30 2Sa 23.29 16) over de Aaronieten Hebreeuws, over Aron; dat is, over het hogepriesterlijke huis, dat in Arons geslacht moest blijven. 17) Elihu, Eliab genoemd, 1 Sam. 16:6. 1Sa 16.6 18) kinderen van Efraim Dat is, nakomelingen. 19) Dezen waren Te weten, die straks uitdrukkelijk genoemd zijn. Aser en Gad met hun kolonellen worden in dit register niet genoemd; waarom zij voorbijgegaan of verzwegen zijn, is onzeker. 20) die twintig jaren oud Hebreeuws, van de zoon van twintig jaar. 21) omdat de HEERE gezegd had, Versta dit alzo, dat David dezen niet heeft willen tellen, opdat het niet schijnen zou dat hij twijfelde aan de belofte Gods Abraham gedaan, Gen. 22:17, en Gen. 26:4. Sommigen verstaan dit alzo dat David het getal des volks niet heeft willen opnemen, nadat hij van den Heere gekastijd en bestraft was geweest, omdat hij het volk door Joab deed tellen. Ge 22.17 26.4 22) had begonnen te tellen, Te weten, al de Isralieten, die boven de twintig jaren oud waren, 2 Sam. 24. 23) hij voleindde het niet, Want hij telde Benjamin en Levi niet, omdat hij deze telling niet gaarne maar tegen zijn dank deed. Zie 1 Kron. 21:6. 1Ch 21.6 24) een grote toorn Versta, den brandenden toorn Gods, dat is, de hittige pestilentie; 2 Sam. 24:13. 2Sa 24.13 25) het getal Te weten, het volle getal, want Joab heeft Levi en Benjamin niet geteld, 1 Kron. 21:6. Anderen verstaan dit alzo, dat David, leedwezen hebbende, niet gewild heeft dat men dit in de stadsboeken zou aantekenen; doch God heeft gewild dat het in de boeken der Heilige Schriftuur zou aangetekend worden. 1Ch 21.6 26) in de rekening Hebreeuws, in het getal. 27) de schatten des konings Versta, die schatten, die in des konings huis of binnen Jeruzalem waren; gelijk Jonathan was over de schatten en inkomsten des konings, die buiten ontvangen en vergaderd werden. 28) de torens, Dat is, kastelen, sloten, vaste huizen. 29) die het akkerwerk Versta hier die, welke des konings landbouwerij deden. 30) over de wijngaarden Dat is, over de wijngaardeniers, die des konings wijngaarden moesten bouwen. En alzo was het ambt van dezen onderscheiden van het ambt van Zabdi. 31) hetgeen dat van de wijnstokken kwam Dat is, over de wijnkelders. 32) over de schatten der olie. Dat is, over de olie, die tot voorraad in de kelders vergaderd werd. 33) Saro weidden, Zie Hoogl. 2:1. So 2.1 34) het kleine vee Als daar zijn rammen, schapen, bokken en geiten. 35) Jonathan, Sommigen menen dat deze Jonathan is geweest Davids neef, zoon van Samma, Davids broeder, waarvan 2 Sam. 21:21 staat. En alzo zou David zelf over hem oom geweest zijn. 2Sa 21.21 36) schrijver; Of, secretaris. 37) bij de zonen des konings. Te weten, om hen te leren, en in alle goede zeden, als tuchtmeester, te onderwijzen en te vormen.
Copyright information for
DutKant