‏ 1 Chronicles 9:3

4) woonden

Te weten, nadat zij uit de Babylonische gevangenis waren wedergekeerd, met bewilliging van den koning Cyrus.

5) van de kinderen van Efraim en Manasse;

Dat is, van de tien stammen, die zich van Juda afgescheiden hadden. Gelijk ook velen van dezen stam zich bij Juda gevoegd, om den zuiveren godsdienst te mogen oefenen. Zie 2 Kron. 34:6,32.

2Ch 34.6,32

‏ Nehemiah 11:3

5) landschap,

Of, der provincie; versta Judea, zijnde te dien tijde als een provincie onder het Perzische gebied.

6) Isra‰l,

Hierdoor verstaan sommigen die van Juda, gelijk 2 Kron. 21:2. Anderen verstaan sommigen van de tien stammen, die zich der religie halve, bij Judea gevoegd hadden; zie 1 Kron. 9:3.

2Ch 21.2 1Ch 9.3

7) Nethinim,

Zie Ezra 2:43.

Ezr 2.43

8) knechten

Zie Ezra 2:55.

Ezr 2.55

‏ Jeremiah 3:18

49) gaan tot het huis

Zie boven Jer. 3:14, die tevoren van elkander gescheiden, oneens en vijanden waren, zullen in goeden vrede, door enen geest des geloofs, als leden van ‚‚n lichaam onder ‚‚n hoofd Jezus Christus, tezamen hier in Gods kerk en hierna in het hemelse Kana„n, Gods erfenis bezitten; vergelijk Jes. 11:13; Ezech. 37:16, enz.; Hebr. 11:14,15, en Hebr. 12:22, en onder Jer. 50:4.

Jer 3.14 Isa 11.13 Eze 37.16 Heb 11.14,15 12.22 Jer 50.4

50) noorden,

Dat is, van hunne gevangenis; zijnde dit een beeld der geestelijke gevangenis en verlossing uit dezelve door Christus.

51) ten erve

Of, heb doen erven, erfelijk bezitten.

Copyright information for DutKant