1 Corinthians 11:31-32

81) oordeelden, zo zouden

Of, onderscheiden; dat is, na een goede en ernstige beproeving van onszelven, recht oordeelden hoe het met ons gesteld is, of wij waardiglijk aan de tafel des Heeren mogen gaan of niet; en zo wij ons bevinden onwaardig, dat wij ons onthouden van die heilige spijs, totdat wij ons leven zullen gebeterd hebben.

82) geoordeeld worden.

Dat is, gestraft of gekastijd van den Heere met zodanige plagen, als tevoren verhaald zijn 1 Cor. 11:30.

1Co 11.30
83) Maar als wij

Deze troost doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen door de hardheid van de voorgaande bestraffingen niet te zeer zouden verslagen worden. De troost bestaat in twee delen: Eerstelijk, dat zulke plagen geen straffen eigenlijk zijn, maar vaderlijke kastijdingen of tuchtigingen; ten tweede, dat zij tot een goed einde van God toegezonden worden, namelijk tot onze zaligheid, opdat wij daardoor tot ware bekering gebracht worden en met de goddelozen niet verdoemd worden.

1 Peter 3:19

40) In Denwelken

Of door denwelken; namelijk geest of zijne Godheid.

41) Hij ook,

Namelijk Christus, van wien Petrus hier spreekt.

42) henengegaan zijnde,

Of gekomen zijnde; dat is, van den hemel afgekomen zijnde; namelijk door zijn openbaring en werking, gelijk Hijzelf tot Abraham sprak, als Hij nederkwam om Lot te verlossen en Sodom en Gomorra door het vuur te straffen, Gen. 18:21, en om zijn volk Isra‰l uit Egypte te verlossen en de Egyptenaars te straffen; Exod. 3:8.

Ge 18.21 Ex 3.8

43) den geesten,

Deze plaats is zwaar, en wordt daarom verschillend uitgelegd. Sommigen verstaan door deze geesten de heidenen, die in de schaduw des doods en gelijk als in de hel zaten, dien Christus door zijn apostelen het Evangelie gepredikt heeft. Doch de heidenen worden nergens geesten genoemd, en de omstandigheden des tijds wanneer deze prediking hun is geschied past op zulke uitlegging niet, dewijl de apostelen niet ten tijde van Noach, maar na de verrijzenis van Christus het Evangelie hebben verkondigd. Anderen verstaan door deze geesten de verdoemde zielen in de hel, waaraan Christus na Zijn dood zichzelf op een buitengewone wijze zou hebben geopenbaard, om hun Zijn overwinning te verkondigen tot een schrik, en hen van hunne ondankbaarheid en rechtvaardige straf te overtuigen. Doch van zulk een extra-ordinaire verschijning van Christus in de hel wordt nergens in de Schrift gewag gemaakt; zij was ook niet nodig; en het woord prediken dat hier gebruikt wordt, wordt nergens in zulk een zin genomen. Anderen verstaan daardoor de zielen der gelovigen van het Oude Testament, die ergens onder de aarde in een voorburg der hel, als in ene gevangenis, zouden bewaard zijn geweest, totdat Christus zou gestorven zijn, en met Zijn ziel bij hen verschenen, om hun te verkondigen hun verlossing uit deze gevangenis, en hen met Hem in den hemel daarna op te voeren. Welke uitlegging, behalve dat zij strijdt met hetgeen Christus zeide tot den bekeerden moordenaar aan het kruis: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, Luk. 23:43; ook strijdt met de zaligheid van de zielen der voorvaders, die al voor Christus' dood en opstanding in den hemel waren, gelijk aangetekend is op Hebr. 11:5,16,40, en Hebr. 12:23, en andere plaatsen. Nergens wordt ook een gevangenis genoemd een plaats waarin iemand bewaard wordt om hem gelukkiger te maken, maar wel een plaats waarin iemand bewaard wordt tot zijn oordeel of straf. Het woord prediken ziet ook altijd in Gods Woord op de nodiging tot geloof en bekering, die voor de zielen der afgestorven gelovigen van het Oude Testament niet meer nodig was, gelijk ook niet toegepast kan worden op die zielen, als gezegd wordt dat Christus door Zijn geest gepredikt heeft aan de zielen die ten tijde van Noach ongehoorzaam waren. Daarom is deze uitlegging de beste en zekerste, dat door de geesten hier verstaan worden de zielen van die mensen, aan welke de geest of Godheid van Christus, door Noach de bekering eertijds heeft laten prediken, namelijk toen zij nog leefden, welke Noach daarom ook een prediker der gerechtigheid wordt genoemd, 2 Petr. 2:5; welke mensen, niettegenstaande deze prediking door Noach en Gods lankmoedigheid over hen, even ongehoorzaam en goddeloos zijn gebleven, gelijk 2 Petr. 2:5 ook wordt betuigd. Die ook om hun ongehoorzaamheid en goddeloosheid in de gevangenis of hel zijn geweest toen Petrus zijnen brief schreef, gelijk de hel ook een gevangenis genoemd wordt, Openb. 20:7; en de onzalige geesten, die daarin zijn, worden gezegd daarin bewaard te worden tot den dag des oordeels; 2 Petr. 2:4; Jud.:6.

Lu 23.43 Heb 11.5,16,40 12.23 2Pe 2.5,5 Re 20.7 2Pe 2.4

44) gepredikt heeft,

Namelijk door Noach, den prediker der gerechtigheid; 2 Petr. 2:5.

2Pe 2.5
Copyright information for DutKant