1 Corinthians 15:9-10

21) niet waardig ben

Gr. niet genoegzaam.

22) dat ik ben;

Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren.

23) die [aan] mij

Of, in mij, tegen mij.

24) niet ijdel geweest,

Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen.

25) gearbeid dan

Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Cor. 11.

26) zij allen, doch

Namelijk de andere apostelen, die v¢¢r de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben, gelijk ook in 1 Cor. 15:11.

1Co 15.11

27) niet ik, maar de

Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben.

28) die met mij is.

Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijnen arbeid zegent.

1 Timothy 1:13

33) een verdrukker;

Of, een smader.

34) ontwetende gedaan

Namelijk van de Goddelijkheid en waarheid des Evangelies, gelijk Hand. 3:17; waarmede hij zich niet verontschuldigt, alsof hij daarover voor God niet strafbaar ware geweest, want het tegendeel betuigt hij van zichzelven hierna, 1 Tim. 1:15,16, gelijk in het algemeen 2 Thess. 1:8; maar geeft hiermede te kennen, dat zijne zonde gene zonde tegen den Heiligen Geest was geweest, uit moedwilligheid en haat tegen de bekende waarheid geschied, en derhalve door de genade en verdienste van Christus vergeeflijk.

Ac 3.17 1Ti 1.15,16 2Th 1.8
Copyright information for DutKant