1 Corinthians 3:5

8) door welken gij

Dat is, door wier dienst en prediking; Rom. 10:17.

Ro 10.17

9) een iegenlijk

Namelijk Zijner dienaren, wien Hij Zijne gaven verscheidenlijk uitdeelt. Zie 1 Cor. 12:4, enz.

1Co 12.4

1 Corinthians 15:10

22) dat ik ben;

Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren.

23) die [aan] mij

Of, in mij, tegen mij.

24) niet ijdel geweest,

Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen.

25) gearbeid dan

Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Cor. 11.

26) zij allen, doch

Namelijk de andere apostelen, die v¢¢r de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben, gelijk ook in 1 Cor. 15:11.

1Co 15.11

27) niet ik, maar de

Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben.

28) die met mij is.

Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijnen arbeid zegent.

Copyright information for DutKant