1 Kings 12:29
47) Beth-el, Dat is, aan beide de uiterste palen zijns koninkrijks; want Beth-el was in de zuidpale gelegen en Dan in de noordpale. Hosea 4:15
42) Zo gij, o Isral! Alsof God, verdrietig en walgend zijnde over Isral, [vergelijk onder Hos. 4:17] zeide: Wil dan Isral verloren gaan, en zich niet laten raden, ziet gij toch toe, o Juda, dat gij hun voorbeeld niet navolgt. Het is een beklag over Israls hardnekkigheid, met een zeer bewegelijke vermaning aan Juda. Ho 4.17 43) Gilgal, Zie Joz. 5:9. Het schijnt dat hier gruwelijke afgoderij aangesteld en bedreven is, omdat deze plaats vermaard was van de eerste besnijdenis en het eerste pasen in Kanan, waarom God over de schandelijke verontreiniging dezer plaats ten hoogste is vertoornd geweest. Zie onder Hos. 9:15, en Hos. 12:12; Amos 4:4 en Amos 5:5. Jos 5.9 Ho 9.15 12.11 Am 4.4 5.5 44) Beth-aven, Dat is, huis der nietigheid, ijdelheid, boosheid, ongerechtigheid, of des afgods. Daar was wel ene plaats nabij Bethel, genaamd Beth-Aven, plaats, die eigenlijk Bethel genaamd was, dat is, Gods huis. Maar van God genoemd Beth-Aven, ten aanzien van het gouden kalf, dat Jerobeam daar had opgericht, en de afgoderij die aldaar bedreven werd; zie 1 Kon. 12:29, en onder Hos. 5:8 en Hos. 10:5. Deze plaats was ook tevoren zeer vermaard vanwege Gods bijzondere openbaring aan den patriarch Jakob, Gen. 28:19, en Gen. 35:6,7, enz. Beide deze plaatsen waren nabij Juda gelegen, zodat het niet zonder gevaar was van te vervallen in gemeenschap der afgoderij, waarvan de beginselen openbaar waren; waarom God Juda hier zeer ernstiglijk waarschuwt. 1Ki 12.29 Ho 5.8 10.5 Ge 28.19 35.6,7 45) niet: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft. Te weten huichelend, afgodisch, op zulke wijze, gelijk de afgodische Isralieten doen, die mijn naam met hunne afgoden vermengen, om de afgoderij daarmede te bedekken en een schijn van ware godsdienstigheid te geven; hetwelk een gruwel was bij God, die alleen oprecht als God wil geerd en gediend zijn, naar zijn voorschrift. Vergelijk boven Hos. 2:15 met de aantekening, en aangaande het woord niet, vergelijk de aantekening op Hos. 4:16, en Zef. 1:5. Ho 2.16 4.16 Zep 1.5 Hosea 10:5
17) inwoners van Samaria Hebreeuws, de inwoners zullen verschrikt worden over, of vrezen voor, enz.; dat is, elkeen der Samaritaanse inwoners zal verbaasd en ontzet zijn. 18) kalf Versta, het gouden kalf van Bethel. Hebreeuws, kalven, of vaarskalven; dat is, dat grote kalf, gelijk behemoth; beesten, dat is, een groot beest gelijk een olifant, enz., want in het volgende wordt van dit kalf gesproken in het enkelvoud, en hetwelk op het kostelijkste moet gemaakt en versierd zijn geweest, omdat zij er zozeer over verschrikt en bedroefd zijn geweest, en dat het tot een geschenk voor den koning van Assyri is weggevoerd. Anders zou dit kalf door verachting vaarskalven kunnen genoemd zijn of, omdat zij er meer dan een mogen gemaakt hebben, het ene van tijd tot tijd kostelijker en schoner dan het andere, uit Hos. 10:1. Ho 10.1 19) Beth-aven; Dat is, Bethel, gelijk onder Hos. 10:15. Zie boven Hos. 4:15. Ho 10.15 4.15 20) zijn volk Het volk van het kalf, dat is, dat het kalf als een god eerde en aanhing. Vergelijk Jer. 48:7, en Jer. 49:3. Jer 48.7 49.3 21) zal over hetzelve treuren, Hebreeuws, heeft getreurd, of treurt; dat is zal treuren, uit het voorgaande en volgende. 22) Chemarim Versta, des kalfs afgodische papen of priesters; van deze chemarim, zie 2 Kon. 23:5. 2Ki 23.5 23) omdat zij van hetzelve is weggevaren. Omdat zijne [des kalfs] heerlijkheid van hem weggevaren is; of, zij treuren over zijne [des kalfs] heerlijkheid, omdat het [kalf] is weggevaren in gevangenschap, gelijk volgt. Vergelijk Jer. 48:7. Jer 48.7
Copyright information for
DutKant