1 Kings 18
1) vele dagen, Te weten, drie jaren en zes maanden; Luk. 4:25, en Jak. 5:17. Lu 4.25 Jas 5.17 2) in het derde jaar, Te weten, nadat hij bij de weduwe in Sarepta was geherbergd geweest. Zie 1 Kon. 17:7. 1Ki 17.7 3) vertoon u aan Achab; Om hem van mijnentwege den regen te beloven en te gebieden, dat hij de priesters van Bal op den berg Karmel doe vergaderen. Zie onder, 1 Kon. 18:19 en de volgende. 1Ki 18.19 4) in Samaria. Versta dit, niet alleen van de stad Samaria, maar van het ganse koninkrijk Israls. 5) Obadja, Hebreeuws, Obadjahu; die te onderscheiden is van anderen, de dezen naam gehad hebben, 1 Kron. 27:19, en 2 Kron. 34:12, en van den profeet Obadja, Obad.:1, tenware hij dezelfde geweest ware, gelijk enigen gemeend hebben. 1Ch 27.19 2Ch 34.12 6) den hofmeester, Hebreeuws, die over zijn huis was; dat is, zijn hofmeester. Zie boven, 1 Kon. 4:6, en 1 Kon. 16:9. 1Ki 4.6 16.9 7) bij vijftig man Hebreeuws, vijftig man in een spelonk; te weten, en vijftig in een andere, dat is, bij, met, of elke vijftig samen. 8) met brood en water. Dat is, met spijs en drank. Zie boven, 1 Kon. 13:8. 1Ki 13.8 9) gras vinden, Het Hebreeuwse woord betekent allerlei kruid, hetwelk den beesten tot voeder dient, groeiende in onbebouwde plaatsen, en dat met de zeisen afgemaaid en onder het hooi gerekend wordt. Vergelijk Job 8:12, en Job 40:10; Ps. 104:14, en Ps. 129:6, en Ps. 147:8. Job 8.12 40.15 Ps 104.14 129.6 147.8 10) niets uitroeien Te weten, mits die door onachtzaamheid van voeder onverzorgd te laten. 11) hem Elia tegemoet; Hebreeuws, in zijn ontmoeting. 12) viel hij Te weten, om hem burgerlijke eer te bewijzen, naar de manier des lands. Zie Gen. 18:2. Ge 18.2 13) Wat heb ik Hij wil zeggen dat Elia, hem bevelende hetgeen in 1 Kon. 18:8 vermeld is, hem niets goeds scheen te gunnen, alsof hij zich ergens in misdaan had; want hij kon dat bevel niet wel volbrengen, zonder zijn leven in groot gevaar bij Achab te stellen. De reden hiervan verhaald hij onder, 1 Kon. 18:12. 1Ki 18.8,12 14) zoeken; Voeg hierbij de straf, die in het eedzweren van de Hebren verzwegen wordt, als: God doe mij dit of dat, enz. Zie Gen. 14:23. Ge 14.23 15) dat koninkrijk Achab had niet alleen in zijn land mannen uitgezonden, om Elia te zoeken, maar ook verzocht aan enige naburige koninkrijken en volken, die met hem in vriendschap stonden, hetzelfde onder hun gebied te willen doen; welke toen zij daarna zeiden, dat zij hem niet hadden kunnen vinden, begeerde hij dat zij de waarheid van hun zeggen met een eed bevestigen zouden. 16) Geest des HEEREN Versta dit van den Heiligen Geest, die dit doen kon door zijn goddelijke kracht, of door middelen, naar zijn welgevallen. 17) u wegnam, Dat dit geschieden kon en somtijds geschied is, kan men afnemen uit 2 Kon. 2:16; Hand. 8:39. 2Ki 2.16 Ac 8.39 18) [dat] Achab Te weten, dat gij hier tegenwoordig zijt, en bereid om met hem te spreken. 19) mij doden; Te weten, als een die hem door leugentaal zou bedrogen en bespot hebben. 20) knecht, Dat is, ik die tot uw dienst genegen en bereid ben; alzo in 1 Kon. 18:13. Vergelijk boven, 1 Kon. 1:51. 1Ki 18.13 1.51 21) elk vijftig man Hebreeuws, een vijftig een vijftig man; dat is, in een spelonk vijftig, en in een andere vijftig; of elke vijftig in een spelonk. Zie Gen. 7:2. Ge 7.2 22) de HEERE Versta, door de heirscharen, alle schepselen, hemelse en aardse, zienlijke en onzienlijke, redelijke en redeloze, levende en levenloze. De redenen om welke zij heiren genoemd worden, zie Gen. 2:1. Dezer aller opperste Heere is God; niet alleen, omdat Hij hen allen geschapen heeft en nog onderhoudt, zodat zij eigenlijk hem alleen toebehoren, maar ook omdat Hij hen zo regeert, dat zij hem steeds in het uitvoeren van zijn heiligen wil in grote menigte ten dienste staan; en werd deze naam Gode dikwijls toegeschreven gelijk 1 Sam. 1:3, en 1 Sam. 4:4; 2 Sam. 5:10; Ps. 24:10; Jes. 1:9, enz. Ge 2.1 1Sa 1.3 4.4 2Sa 5.10 Ps 24.10 Isa 1.9 23) voor Wiens Alzo boven, 1 Kon. 17:1. Zie Deut. 10:8. 1Ki 17.1 De 10.8 24) ik zal voorzeker Dat is, zo waar is het dat ik heden voor Achab zal verschijnen, als het waarachtig is dat de Heere leeft. 25) zeide het hem Te weten, dat Elia kwam en begeerde voor hem te verschijnen. 26) ging Elia tegemoet. Niet om hem met vriendelijke eerbieding, maar met smadige scheldwoorden te onthalen, en te beschuldigen over de langdurige droogte. 27) beroerder Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk, beroerte, moeite en onrust, verenigd met kommer en ontstelling des harten, door woorden en werken aanrichten. Vergelijk Gen. 34:30; Joz. 7:25; Richt. 11:35; Spreuk. 15:27. Hierover wordt Elia van Achab beschuldigd, niet alleen omdat hij de afgoderij gans tegen was, maar ook omdat hij hem meende te zijn de oorzaak van de droogte en van den honger, waarmede het land nu lang was geplaagd geweest. Ge 34.30 Jos 7.25 Jud 11.35 Pr 15.27 28) Baals nagevolgd zijt. Zie boven, 1 Kon. 16:31. 1Ki 16.31 29) Nu dan, Te weten, opdat gij van deze droogte verlost wordt. Want in dat bevel is de belofte begrepen, dat God het land van die verlossen zou, indien hij dit nakwam. 30) Karmel, Gelegen in den stam van Issaschar bij de Middellandse zee, Joz. 19:26; Jer. 46:18. Deze berg was zeer hoog, Amos 9:3, wel bewassen met bomen, wijngaarden en welriekende kruiden; in somma, zeer vruchtbaar, Jes. 35:2; op deze berg heeft zich ook de profeet Elisa onthouden, 2 Kon. 4:25, en is te onderscheiden van den berg Karmel, gelegen in den stam van Juda, in de woestijn Maon, waar Nabal woonde; 1 Sam. 25:2. Jos 19.26 Jer 46.18 Am 9.3 Isa 35.2 2Ki 4.25 1Sa 25.2 31) van het bos, Te weten, het afgodische bos, waarvan te zien is boven, 1 Kon. 16:33. Van zulke bossen, zie Exod. 34:13; Deut. 7:5, met de aantekeningen. Anders, bosgod, of, boomgod. 1Ki 16.33 Ex 34.13 De 7.5 32) van de tafel Of, aan de tafel. 33) op twee gedachten? Anders, springende op twee takken; want het Hebreeuwse woord betekent ook een tak, gelijk Jes. 17:6, maar voor gedachten wordt het genomen Job 4:13, en Job 20:2. Hij beschuldigt hen van twee dingen: I. Dat zij God en Bal tezamen wilden dienen; II. Dat zij niet besloten, wien van beiden alleen zij zouden aanhangen, dewijl zij wel behoorden geweten te hebben, dat er maar n God is. Isa 17.6 Job 4.13 20.2 34) God is, Dat is, die enige en ware God, wien men alleen de godsdienstige eer schuldig is. 35) alleen Te weten, die de waarheid van de leer en de zuiverheid van den godsdienst in Isral openlijk verdedig en voorsta, zijnde de andere profeten of gestorven, of vermoord, of verjaagd en in spelonken schuilende. 36) vierhonderd en vijftig Men houdt dat onder dezen niet begrepen zijn enigen der vierhonderd profeten der afgodische boschaadje, die Elia mede tot deze verzameling had laten roepen, boven, 1 Kon. 18:19, maar dat Izebel die zou achtergehouden hebben, en geboden niet te verschijnen, hetwelk wordt afgenomen uit hetgeen verhaald wordt onder, 1 Kon. 22:6. Zie aldaar de aantekeningen. 1Ki 18.19 22.6 37) leggen, en geen vuur Hebreeuws eigenlijk, geven. 38) door vuur Versta, met het zenden des vuurs van den hemel, om door hetzelve de offerande aan te steken en te verteren, tot een bewijs wie de ware God, welke de rechte leer en zuivere godsdienst was. 39) God zijn. Gelijk boven, 1 Kon. 18:21. 1Ki 18.21 40) Dat woord is goed. Of, die zaak. 41) dien hij hun Dat is, die Elia recht tevoren hun toegelaten had te kiezen. Zie boven, 1 Kon. 18:23. 1Ki 18.23 42) zij sprongen Versta dit van het altaar, dat Elia gemaakt had, hetwelk zij uit enkele kwaadheid met hun bespringen zochten om te stoten, hen gelatende door den ijver van een profetischen geest hiertoe gedreven te zijn. Zie onder, 1 Kon. 18:29,30. 1Ki 18.29,30 43) tegen het altaar, Of, op over. 44) hij in gepeins is, Dat is, omdat hij wat heeft te denken, en met zijn zinnen te overleggen; of omdat hij met iemand heeft te spreken. Want het Hebreeuwse woord betekent zowel met den mond spreken als met het hart iets bedenken. 45) wat te doen heeft, Anders, vervolg heeft; te weten, waardoor hij wordt aangezocht van anderen of hij zelf anderen zoekt en najaagt als mensen of beesten. 46) en zal wakker worden. Te weten, indien gij luide genoeg roept. 47) wijze, Met welke zij de ijdele heidenen navolgen, Deut. 14:1, gelijk degenen, die zichzelven uit schijnheiligheid geselen, dat zij hun eigen bloed storten, navolgers van beiden zijn. De 14.1 48) totdat zij bloed Anders, totdat zij met bloed overgoten waren. 49) profeteerden Dat is, met hun uitwendig gelaat en gebaren zich zo aanstellen, alsof zij door den geest der profetie in vertrekking der zinnen geweest waren. Zie 1 Sam. 18:10. 1Sa 18.10 50) spijsoffer Hetwelk binnen Jeruzalem geschiedde in het laatste kwartier des daags, of, gelijk de Schriftuur spreekt, tussen twee avonden. Zie Exod. 29:41; Hand. 3:1. Alzo werd ook dagelijks een spijsoffer geofferd des morgens; Exod. 29:39; 2 Kon. 3:20. Ex 29.41 Ac 3.1 Ex 29.39 2Ki 3.20 51) altaar des HEEREN, Hetwelk hij tevoren gemaakt, en de profeten Bals met hun springen verbroken hadden. Zie boven, vs. 26. 1Ki 18.26 52) Elia Hij wilde tonen met deze daad dat de twaalf stammen, niettegenstaande hun scheuring in de politie, evenwel behoorden tezamen verenigd te zijn in den godsdienst, om den Heere gelijkelijk met vermijding van alle afgoderij en ijdele superstitie naar zijn woord den schuldigen dienst en eer te bewijzen. 53) hij bouwde Dit is een extraordinair werk geweest, komende van een speciaal en bijzonder bevel Gods, en daarom uit te nemen van den algemenen regel; Lev. 17:3; Deut. 12:13,14. Le 17.3 De 12.13,14 54) in den Naam des HEEREN; Dat is, uit last en bevel van God en tot zijn eer. Zie onder, 1kon. 18:36. 1Ki 18.36 55) groeve Of, een waterloop. 56) naar de wijdte Hebreeuws, naar het huis van twee maten zaads; dat is, naar de wijdte. Sommigen verstaan dat de groef zo wijd was als een zak, waar men twee maten zaads in deed; of twee maten zaads in konden gaan. Anderen verstaan dit van de wijdte niet der groef, maar der ruimte, die tussen de groef en het altaar is, begrijpende zoveel plaats als met twee maten zaads kan bezaaid worden. 57) maten zaads. Zie van deze maat Gen. 18:6. Ge 18.6 58) kruiken Of, emmers. 59) met water, De profeet heeft dit water willen gebruiken, en dat in groten overvloed, om alle kwaad nadenken te benemen, en het wonderwerk, dat geschieden zou, te beter openbaar te maken. 60) groeve met water. Van welke boven, 1 Kon. 18:32 gesproken is. 1Ki 18.32 61) als men Zie boven, 1 Kon. 18:29. 1Ki 18.29 62) naderde, Te weten, tot het altaar. 63) van Abraham, Deze naam Gods moest den Isralieten indachtig maken dat zij en de Joden niet alleen dezelfde vleselijke afkomst hadden, die hen tot enigheid moest vermanen; maar ook in de gemeenschap der heilige leer en godsdienst, door middel dezer vaderen van God ontvangen, behoorden te volharden. Vergelijk de aantekeningen op Gen. 26:24. Ge 26.24 64) al deze dingen Versta, niet alleen van hetgeen alreeds voor hem gedaan was, maar ook nog gedaan zou worden. 65) Antwoord mij, Dat is, verhoor mij, en openbaar door een zichtbaar teken, dat Gij mij verhoord hebt, doende vuur uit den hemel vallen om mijn offerande te verteren, gelijk ik het volk naar uw bevel dit teken gegeven heb, boven, 1 Kon. 18:24. 1Ki 18.24 66) achterwaarts Van de afgoderij, waarin zij verzopen liggen. Want een van de bedoelingen zijns gebeds was, opdat degenen, die uit het volk bekeerd zouden worden, Gode de eer van hun bekering zouden toeschrijven. 67) Toen viel Zie gelijke exempelen Lev. 9:24; Richt. 6:21; 2 Kron. 7:1. Le 9.24 Jud 6.21 2Ch 7.1 68) zo vielen zij Tot een teken dat zij den Heere voor den waren God kenden en aanriepen. Zie Gen. 24:26. Ge 24.26 69) God, Zie boven, 1 Kon. 18:24. 1Ki 18.24 70) Kison, Zie van deze beek Richt. 4:7. Jud 4.7 71) slachtte hen aldaar. O, keelde hen; dat is, hij doodde hen met het zwaard, onder, 1 Kon. 19:1. Dit is ook begrepen geweest in het bevel Gods, van hetwelk Elia gewag maakt, boven, 1 Kon. 18:36; want hij heeft hierin niets gedaan door eigen beweging, maar door de aanspraak Gods en het beleid zijns Geestes; zulks dat dit werk gans particulier is, en niet door navolging moet misbruikt worden. Zie een gelijke daad in Samul, 1 Sam. 15:33. 1Ki 19.1 18.36 1Sa 15.33 72) een geruis Hebreeuws, een stem van geruis, of van overvloed des regens. 73) en breidde zich uit Met deze gestaltenis zijns lichaams, zijn gebed vuriglijk tot God doende, en biddende om regen; hoewel hij uit de belofte Gods wel wist dat er regen komen zou. 74) naar de zee. Hebreeuws, den weg der zee. 75) ophoude. Of, niet besluite; dat is, zo verrasse en belette, dat gij niet kunt tehuis geraken. 76) ondertussen, Hebreeuws, tot hier en tot hier; dat is, ondertussen, en terwijl Achab zich gereed maakte om naar huis te rijden. Of, dat is, hier en daar, of overal werd de hemel zwart. 77) kwam een groten regen; Hebreeuws, was, of werd. 78) Jizreel. Een stad, gelegen in de palen der stammen van Manasse en Issaschar, Joz. 19:18, en te onderscheiden van een andere stad van dezen naam, gelegen in den stam van Juda; Joz. 15:56. Jos 19.18 15.56 79) de hand des HEEREN Dat is, de Heere gaf hem een extraordinaire kracht, dat hij met lopen den ingespannen wagen van Achab kon voorkomen, zodat hij v¢¢r hem te Jizrel kwam. 80) gordde Te weten, om te vaardiger te gaan, dewijl zij lange klederen droegen; alzo 2 Kon. 4:29, en 2 Kon. 9:1. 2Ki 4.29 9.1 81) daar men Hebreeuws, totdat gij, enz.
Copyright information for
DutKant