1 Kings 2:27

49) verdreef Abjathar,

Niet dat Salomo hem van zijn priesterambt eigenlijk heeft afgezet, want hij was reeds bij het leven van David, om zijn misdaad tegen de koninklijke majesteit begaan, afgezet, toen Zadok in zijn plaats gezalfd werd, 1 Kron. 29:22, maar hij heeft hem verdreven, dat is gebannen in zijn huis te Anathoth, waaruit noodzakelijk moest volgen dat hij het priesterambt te Jeruzalem niet kon bedienen; zijnde ook als politiek dood.

1Ch 29.22

50) dat hij des HEEREN priester niet ware,

Hebreeuws, van den Heere, of des Heeren priester te zijn.

51) om te vervullen

Hetwelk wel aldus van Salomo geschied is, maar door het verborgen beleid des heren, waarop Salomo misschien op dien tijd niet heeft gedacht. Zie de voorzeggingen dezer vervulling 1 Sam. 2:33, en vergelijk Matth. 13:35, en Matth. 27:9; Joh. 12:38, en Joh. 19:24, welke plaatsen aanwijzen dat de profetie‰n Gods zeer dikwijls door de mensen buiten hun weten vervuld worden.

1Sa 2.33 Mt 13.35 27.9 Joh 12.38 19.24

52) het woord des HEEREN,

Namelijk dat het huis van Eli, hetwelk van Ithamar afkomstig was, van het hogepriesterambt verstoten zou worden, en een ander huis in zijne plaats zou komen. Hetwelk vervuld is in Zadok, die uit het geslacht van Eleazar voortkomstig was. Zie 1 Sam. 2:35, en vergelijk Ezech. 44:15.

1Sa 2.35 Eze 44.15

53) Silo gesproken had.

Een stad in den stam van Efra‹m, waar de ark des Heeren langen tijd geweest is; Joz. 18:1; Richt. 21:19; Ps. 78:60.

Jos 18.1 Jud 21.19 Ps 78.60

2 Kings 23:9

30) offerden niet

Of, kwamen niet op tot het altaar, enz. De zin is dat deze priesters, omdat zij den afgoden geofferd hadden, met hun nakomelingen verstoken waren van het priesterambt, als onwaardig daarvan zijnde, Ezech. 44:13, hoewel zij nochtans, omdat zij zich bekeerden, hun onderhoud hadden van de ongedesemde koeken, die de priesters alleen mochten eten, Lev. 2:4,10, zijnde daarin den gebrekkelijken nakomelingen A„rons gelijk gemaakt; Lev. 21:17,22.

Eze 44.13 Le 2.4,10 21.17,22

Ezekiel 40:46

87) wacht des altaars waarnemen;

Dat is, de bediening van het brandofferaltaar; waardoor sommigen [gelijk in Ezech. 40:45] verstaan den dienst der Levieten, dien zij den priesters in het offeren moesten doen bij het brandofferaltaar. Doch de aandachtige lezer kan vergelijken onder Ezech. 44:15.

Eze 40.45 44.15

88) Zadok,

Zie van dezen breder onder Ezech. 44:15.

Eze 44.15

89) naderen,

Dit naderen en genaken tot den HEERE [waarvan ook in het volgende dikwijls vermeld wordt] was ene afbeelding van de nadering van Jezus Christus, onzen Middelaar, tot den Vader voor ons, en voorts van de voorbidding der herders voor hunne kudde en van alle gelovigen [als geestelijke priesters] in het algemeen, met hunne gebeden en godsdiensten, in Christus' naam. Zie Jer. 30:21; Rom. 1:9,10; Ef. 1:16,17; Col. 4:12; Hebr. 10:19,22, enz., en Hebr. 13:17.

Jer 30.21 Ro 1.9,10 Eph 1.16,17 Col 4.12 Heb 10.19,22 13.17

Ezekiel 43:19

48) Zadok zijn,

Zie boven Ezech. 40:46, en onder Ezech. 44:15, enz.

Eze 40.46 44.15

49) jong rund, ten zondoffer.

Hebreeuws, een zoon des runds; alzo in het volgende.

Ezekiel 44:13

31) heilige dingen,

Hebreeuws, heiligheden.

32) allerheiligste dingen;

Of, in de allerheiligste plaatsen. Hebreeuws, heiligheden der heiligheden.

33) gruwelen, die zij gedaan hebben.

Dat is, de straf van die, gelijk boven Ezech. 44:10.

Eze 44.10

Ezekiel 44:15

35) Levietische priesters,

Anders, de priesters [en] de Levieten. Vergelijk boven Ezech. 40:45,46, met de aantekening.

Eze 40.45,46

36) kinderen van Zadok,

Dat is, nakomelingen van Zadok, die afkomstig was van A„ron door Eleazar en Pinehas, [welken een eeuwig priesterdom was toegezegd, Num. 25:13] en die in Abjathars plaats hogepriester werd. Zie 1 Kon. 2:27,35, met de aantekening. Zadok heet zoveel als rechtvaardig zijn, of een gerechtvaardigde. Deze kinderen van Zadok worden hier gesteld als een voorbeeld van alle wettelijke, waardige en bekwame dienaars der kerk van Christus [van den Koning der gerechtigheid en Hogepriester naar de ordening of wijze van Melchizedek] die hier van God in hun dienst vastgesteld, vereerd en gezegend worden.

Nu 25.13 1Ki 2.27,35

37) wacht Mijns heiligdoms hebben waargenomen,

Hun bevolen dienst getrouwelijk en bestendiglijk hebben verricht, of rein en zuiver zijn gebleven in het geloof en den waren godsdienst.

Copyright information for DutKant