1 Kings 20:4-7

4) uwe,

Dat is, uw vazal of leenman, die u als mijn souverein en leenheer erken.

5) Ik heb wel

Alsof hij zeide: Het is gewis alzo, gelijk ik ontboden heb en gij mede hebt moeten bekennen, dat het uwe mij toebehoort, doch met dezen verstande, dat gij zulks mij met den eersten zonder uitstel dadelijk zoudt toeschikken; hetwelk nadien gij niet gedaan hebt, zo zal ik morgen omtrent dezen tijd, enz.

6) uwer knechten

Sommigen menen dat hij hiermede zijn eersten eis verzwaart, merkende de kleinhartigheid van Achab uit zijn antwoord, vermeld boven, 1 Kon. 20:4, want hij begeert nu niet alleen Achabs, maar ook zijner knechten goederen.

1Ki 20.4

7) het begeerlijke

Dat is, al hetgeen gij gaarne ziet, met begeerte van dat te mogen behouden.

8) oudsten

Zie Lev. 4:15.

Le 4.15

9) het kwade

Dat is, mijn en mijns koninkrijks verderf; niet zijnde tevreden met redelijke conditi‰n, die ik hem aangeboden heb.

10) niet geweigerd.

Te weten, mits de mijnen en mijn goed hem als souverein en beschermheer te onderwerpen; hoewel niet eigendom over te geven.

1 Kings 20:9

11) waarom gij

Hetwelk Achab verstond van de souvereiniteit of opperheid in het burgerlijk gebied, en niet van den eigendom en het gebruik. Zie boven, de aantekeningen 1 Kon. 20:3.

1Ki 20.3

12) hem bescheid

Namelijk, den koning Benhadad.

Copyright information for DutKant