1 Kings 22:21-23

37) een geest uit,

Deze is een der boze geesten geweest, die God naar zijn oneindelijke wijsheid, zonder met hun doen besmet te worden, weet te gebruiken, niet alleen om zijn kinderen te beproeven, Job 1:12, en Job 2:6, en te verootmoedigen, 2 Cor. 12:7, maar ook om de goddelozen te straffen en te verderven, gelijk te zien is 1 Kon. 22:21 en 1 Sam. 16:14; 2 Thess. 2:9,10,11.

Job 1.12 2.6 2Co 12.7 1Ki 22.21 1Sa 16.14 2Th 2.9,10,11
38) leugengeest zijn

Hebreeuws, een geest der valsheid, of der leugen; alzo in 1 Kon. 22:23, dat is, die onwaarheid en leugentaal uit zich voortbrengt en anderen wijsmaakt. Vergelijk Joh. 8:44; Openb. 12:9.

1Ki 22.23 Joh 8.44 Re 12.9

39) zijn profeten.

Namelijk, van Achab, welverstaande dergenen, die hem in zijn afgoderij toegedaan zijn.

40) Gij zult overreden,

Dat is, uw leugen zal macht hebben om de valse profeten, en door dezen Achab te bedriegen. Vergelijk 2 Thess. 2:11.

2Th 2.11

41) doe alzo.

God wordt gezegd het kwade den redelijken schepselen te bevelen, als Hij hen gebruikt om zijn heilig voornemen daardoor uit te voeren. Hetwelk Hij doet, niet door denzelven enige zonde in te geven, of met het woord te belasten, maar door hun eigen boosheid niet alleen niet te beletten, maar ook buiten hun weten en wil naar zijn oneindelijke wijsheid te besturen tot een heilig einde, overeenkomende met zijn goedheid aan degenen, die behouden worden, en rechtvaardigheid tegen degenen, die verloren gaan. Vergelijk 2 Sam. 16:10.

2Sa 16.10
42) kwaad over u

Versta, het kwaad der straf. Zie Gen. 19:19.

Ge 19.19

Jeremiah 6:14

42) genezen

Dat is, zij troosten mijn volk tegen de bedreigde ellende.

43) op het lichtste,

Of, als een lichte zaak, of breuk. Door een lichte rede, met een praatje, alsof het jok en scherts ware, of de zonde en de bedreigde straf niets te beduiden hadden.

44) Vrede, vrede!

Dat is, het zal wel gaan, het heeft geen nood.

Jeremiah 7:4

5) valse woorden,

Hebreeuws, woorden, of dingen van de leugen, of der valsheid; dat is, waarmede gij tekortkomen en uzelven bedriegen zult; alzo onder Jer. 7:8.

Jer 7.8

6) deze!

Als met den vinger wijzende op de delen van het gebouw des tempels, waarin het voorhof, heilig en allerheiligste waren, alle heilige plaatsen en woningen des Heeren genoemd. Dit was de ijdele troost der valse profeten, waarmede zij het volk in hunne boosheid stijfden tegen de dreigementen Gods en zijner profeten; te weten dat het geen nood had, omdat zij den tempel en tempeldienst onder zich hadden, waardoor zij genoeg meenden bewaard te zijn, hoewel zij ondertussen goddelooslijk leefden, en daarmede alles ontheiligden, gelijk in het volgende verklaard wordt. Anders: deze dingen [onze godsdiensten] [behoren tot] den tempel; de zin op een uitkomende.

Jeremiah 7:10

12) dat naar Mijn Naam

Hebreeuws, over hetwelk mijn naam genoemd, of uitgeroepen is; alzo Jer. 7:11,14,30, en Jer. 14:9, en Jer. 15:16, enz. Vergelijk de manier van spreken met Jes. 4:1.

Jer 7.11,14,30 14.9 15.16 Isa 4.1

13) Wij zijn verlost,

Dat is, het heeft nu geen nood, wij zijn nu vrij en buiten gevaar, zullen voorzeker ontkomen en behouden zijn, nu wij onzen tempelgang gedaan hebben.

14) om al deze gruwelen

Dat is, om alzo uzelven tot deze boosheid verlof en vrijheid te geven en daarin meer en meer te verharden en voort te gaan. Anders: opdat wij al deze gruwelen mogen doen.

Jeremiah 23:1

1) ombrengen

Of, vernielen, doen omkomen, vergaan, verderven, in het verderf brengen, vergelijk deze profetie met Ezech. 34.

Ezekiel 14:9

24) overreed zal zijn,

Te weten van de huichelaars, die hun raad vragen en begeren dat hun wat goeds geprofeteerd worde. Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14:15.

Jud 14.15

25) iets gesproken zal hebben,

Te weten dat de vrager gaarne hoort, maar vals is.

26) overreed,

Te weten niet met den profeet enig kwaad in te geven, maar met de huichelarij des vragers door den profeten lichtvaardigheid en gierigheid, die van den profeet en den satan komen, rechtvaardiglijk te straffen; vergelijk 2 Sam. 11:12; 1 Kon. 12:15 en 1 Kon. 22:22; Jer. 4:10 met de aantekening; idem 2 Thess. 2:11,12.

2Sa 11.12 1Ki 12.15 22.22 Jer 4.10 2Th 2.11,12

27) Mijn hand

Te weten tegen dien profeet, om hem te straffen; alzo Exod. 7:5, Jes. 5:25; Jer. 15:6; onder Ezech. 14:13 en Ezech. 25:7, enz.

Ex 7.5 Isa 5.25 Jer 15.6 Eze 14.13 25.7
Copyright information for DutKant