1 Kings 22:34

65) spande

Hebreeuws, trok met den boog.

66) eenvoudigheid,

Dat is, zonder enig voornemen of gedachten te hebben van den koning Achab met zijn schot te treffen. Zo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen 2 Sam. 15:11; 2 Kron. 18:33.

2Sa 15.11 2Ch 18.33

67) schoot den koning

Hebreeuws, sloeg. Zie Gen. 8:21.

Ge 8.21

68) hij tot zijn voerman:

Namelijk, de koning Achab.

69) verwond.

Hebreeuws, ziek gemaakt, of, verzwakt.

Amos 4:9

27) brandkoren en met honigdauw;

Zie van deze beide plagen, Deut. 28:22.

De 28.22

28) veelheid uwer hoven,

Hebr. het vermenigvuldigen uwer hoven.

29) rups op;

Zie Joel 1:4.

Joe 1.4
Copyright information for DutKant