1 Kings 4:2

2) vorsten,

Versta opperofficieren, of bevelhebbers.

3) opperambtman.

Of, stadhouder; te weten, des konings, in de gehele regering van het rijk. Men houdt dezen Zadok niet voor den hogepriester in de voorgaande hoofdstukken vermeld, maar voor een anderen van dien naam, uit een anderen stam gesproten, en dat hij overste-president geweest is in de regering van het ganse land naast den koning, en daarom eerst van allen genoemd. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen een priester, maar ook een politiek overste. Zie Gen. 41:45, en onder 1 Kon. 4:5. Anderen menen dat hij was de neef van Zadok, of de zoon van diens zoon Achimaas, van welke wordt gewag gemaakt, 2 Sam. 15:27, en dat de zoon van dezen, genoemd Azaria, in het bijzonder een priester was om Salomo en zijn gezin in goddelijke zaken te dienen.

Ge 41.45 1Ki 4.5 2Sa 15.27
Copyright information for DutKant