1 Samuel 1:9

20) [hij] gegeten,

Te weten, Elkana, want het schijnt dat zij •f niet, •f weinig gegeten heeft.

21) van den tempel des HEEREN.

Dat is, van den tabernakel, want in dezen tijd was de tempel nog niet gebouwd.

1 Samuel 3:3

6) de lampe Gods uitgedaan werd,

Hij spreekt van de lamp, die op den gouden kandelaar stond, die den gansen nacht van den avond tot aan den morgen moest branden, dan bluste men dezelve uit; Exod. 27:21; Lev. 24:3; 2 Kron. 13:11.

Ex 27.21 Le 24.3 2Ch 13.11

7) den tempel des HEEREN,

Dat is, in een van de kamertjes nabij of omtrent den tabernakel, want de tempel was in dezen tijd nog niet gebouwd.

1 Kings 6:17

42) tempel,

Genaamd het heilige. Dit was dubbel zo lang als het heilige der heiligen, hetwelk maar twintig ellen in de lengte had, onder 1 Kon. 6:20.

1Ki 6.20

Psalms 11:4

7) paleis

Dat is, in zijn heilig paleis, te weten, in den hemel, gelijk de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders kan men het ook verstaan van den tabernakel. Zie Ps. 5:8; Hab. 2:20.

Ps 5.7 Hab 2.20

8) proeven

Zie Ps. 7:10.

Ps 7.9

Psalms 45:8

22) daarom

Of, omdat u, enz. gelijk boven Ps. 45:3.

Ps 45.2

23) uw God

Te weten, de Vader. Verg. Ps. 22:2; Joh. 20:17.

Ps 22.1 Joh 20.17

24) vreugdeolie

Versta, de zalving des Heiligen Geestes, die een oorsprong en werker is aller geestelijke vreugde, enz. Zie Hand. 10:38.

Ac 10.38

25) medegenoten

Dat is, alle gelovigen, die des Heeren Christus' ledematen en ui genade door Hem tot priesters en koningen gemaakt zijn; 1 Petr. 2:9; Openb. 1:6. Zie ook Joh. 3:34.

1Pe 2.9 Re 1.6 Joh 3.34

Psalms 45:15

Proverbs 30:28

76) spinnekop

Anders, sim.

77) de handen,

Versta, hare poten, die zij gebruikt niet alleen om daarop te gaan, maar ook om daarmede haar net te maken en daarin vliegen en muggen te vangen.

78) in de paleizen

Te weten waar haar meeste gevaar is om verjaagd of gedood te worden, en meerdere vrees om haar werk te doen.

Micah 1:2

6) gij volken altemaal

Hebr. volken, die, of zij alle, gelijk elders; een figuurlijke verdagvaarding van alle volken en creaturen, om te verschijnen en te helpen in het oordeel van God, dat Hij over zijn volk wilde uitspreken. Verg.Deut. 32:1; Ps. 50:1; Jes. 1:2; Jer. 6:18,19; Amos 3:9. Verg. ook onder Micha 6:1,2. Sommigen verstaan door de volken al de stammen van Gods volk, en door de aarde het land Kana„n.

De 32.1 Ps 50.1 Isa 1.2 Jer 6.18,19 Am 3.9 Mic 6.1,2

7) aarde

Anders, land.

8) volheid

Gelijk Ps. 24:1.

Ps 24.1

9) zal tot een getuige zijn

Of, zij ten getuige,

10) tegen

Of, onder; ziende op de volken in welker tegenwoordigheid God als tegen zijn volk wilde getuigen.

11) ulieden

Gij van Samaria en Jeruzalem, om u in volle gericht van uw boosheid en de rechtvaardigheid van zijn straffen te overtuigen. Verg. Ps. 50:7 met de aantekening.

Ps 50.7

12) tempel zijner heiligheid

Dat is, zijn heilige tempel, of zijn heilig paleis; zullende [om zo te spreken] afkomen uit de hemel, [waar Hij met zijn heerlijkheid woont] of uit de tempel van Jeruzalem, [waar Hij met zijn genadige tegenwoordigheid woont] niet om genade te bewijzen, maar om recht te houden. Zie Ps. 11:4; Jona 2:4, Jona 2:7 met de aantekening.

Ps 11.4 Jon 2.4,7
Copyright information for DutKant