‏ 1 Samuel 13:1

1) was een jaar in zijn regering geweest

Hebreeuws, Saul zijnde eens jaars zoons in zijn regeren.

2) het tweede jaar regeerde hij over Isra‰l.

Hebreeuws, twee jaren; dat is, tweede jaar. Zie Richt. 14:17.

Jud 14.17

‏ 2 Samuel 2:1

1) vraagde,

Zie Richt. 1:1; 1 Sam. 23:6,9 en 1 Sam. 30:7,8.

Jud 1.1 1Sa 23.6,9 30.7,8

2) Hij zeide:

De HEERE.

3) Hebron.

Gelegen in Juda, niet ver van het westerse gebergte, en A„rons kinderen toege‰igend. Zie Gen. 13:18; Joz. 21:10,11,13, waaruit afgenomen wordt dat wel David voor zijn persoon aldaar gewoond en hof gehouden heeft, maar zijn volk zich onthouden in de naastgelegen steden plaatsen, [gelijk onder, 2 Sam. 2:3], om de priesters en Levieten, wien deze stad van den stam Juda gegeven was, in hun bezit niet te benauwen.

Ge 13.18 Jos 21.10,11,13 2Sa 2.3

‏ 2 Samuel 3:1

1) lange krijg

Deze krijg schijnt geduurd te hebben vijf jaren. Want ten tijde van den eersten strijd [waarvan 2 Sam. 2:12, enz.], hadden David en Isboseth twee jaren beiden geregeerd, gelijk afgenomen wordt uit 2 Sam. 2:10 en vergelijking van 2 Sam. 2:4,9 aldaar; waaruit te zien is dat zij beiden op ‚‚n tijd begonnen hebben te regeren. David nu heeft te Hebron geregeerd zeven jaren en zes maanden, 2 Sam. 2:11, totdat, Isboseth omgebracht zijnde [onder, 2 Sam. 4:6,7], David over gans Isra‰l tot koning werd gezalfd, 2 Sam. 5:3. Zodat deze oorlog de vijf overige jaren en enige maanden schijnt geduurd te hebben.

2Sa 2.12,10,4,9,11 4.6,7 5.3

2) ging en werd sterker;

Hebreeuws, was gaande en sterk wordende; dat is, werd al sterker en sterker.

3) die van het huis van Sauls werden zwakker.

Hebreeuws, het huis Sauls waren gaande en zwak, of, dun, uitgeput wordende; dat is, die van Sauls huis werden al kleiner en kleiner, of machtelozer. Zie Gen. 26:13; Jona 1:11.

Ge 26.13 Jon 1.11
Copyright information for DutKant