1 Samuel 16
1) Vul uw hoorn met olie, Zie boven, 1 Sam. 10:1. 1Sa 10.1 2) Hoe zou ik heengaan? Samuel is hier bevangen geweest met menselijke vrees, en uit bekommernis vraagt hij den Heere raad, hoe hij zijn bevel bekwamelijk mocht in het werk stellen en het ogenschijnlijk perijkel ontgaan. 3) horen en mij doden. Dat is, vernemen, gewaarworden. 4) met u, en zeg: Hebreeuws, in uw hand. Hij wil zeggen: Heb een kalf vaardig, of bij de hand. 5) offerande te doen. Hebreeuws, te slachten; te weten, een dankoffer. 6) ten offer Of, tot den maaltijd, die gehouden werd na de gedane offerande, van dat vlees hetwelk God geofferd was. En hieruit blijkt dat dit niet geschied is ten huize van Isa, want niemand wordt ter maaltijd in zijn eigen huis genodigd. 7) nodigen, Hebreeuws, roepen. 8) kwamen de oudsten der stad Hebreeuws, beefden hem tegemoet. Vergelijk boven, 1 Sam. 13:7; onder, 1 Sam. 21:1; Hos. 11:10. 1Sa 13.7 21.1 Ho 11.10 9) zeiden: Hebreeuws, zeide; te weten, een uit aller naam. 10) Is uw komst [met] vrede? Hebreeuws, is uw komen vrede? Zij dachten misschien dat Samuel voor Saul vluchtte, vermoedelijk gehoord hebbende dat Saul op hem vertoornd was, omdat hij hem had aangezegd dat God hem van het koninkrijk verstoten had; of misschien waren zij bezorgd dat zij een grote zonde begaan hadden, welke de profeet hun kwam openbaren, en om hun de straf Gods daarover te verkondigen. 11) heiligt u, Dat is, bereidt en schikt u daartoe, gelijk dat betaamt. Zie Exod. 19:10,14,15. Ex 19.10,14,15 12) hij heiligde Isai en zijn zonen, Dat is, hij beval niet alleen Isa, maar ook zijn zonen, dat zij zich zouden heiligen. Zonder twijfel heeft Samuel Isa tegelijk geopenbaard dat hij van God gezonden was, om een van zijn zonen tot koning in Sauls plaats te zalven, gelijk blijkt uit de naastvolgende verzen. 13) zij inkwamen, Te weten, de zonen van Isa, die de een voor de ander na in zekere kamer kwamen. 14) Eliab aan, Anders, Elihu genoemd, 1 Kron. 27:18. 1Ch 27.18 15) dacht: Hebreeuws, zeide; te weten, in zijn hart doch niet door ingeving Gods. Samuel, zijn schoonheid en grootte aanziende, heeft gemeend dat dit de rechte man was, dien de Heere verkoren had. 16) Zekerlijk, Dat is, hij is de man, dien ik tot koning zalven moet; maar hij heef hierin gemist, gelijk Nathan, 2 Sam. 7:3, sprekende naar zijn eigen gevoelen. 2Sa 7.3 17) zeide tot Samuel: Te weten, heimelijker wijze, gelijk onder, 1 Sam. 16:12, en boven, 1 Sam. 9:17. 1Sa 16.12 9.17 18) verworpen; Dat is, niet verkoren tot koning, en alzo 1 Sam. 16:8,9, enz., want van de verkiezing ter zaligheid wordt hier niet gesproken. 1Sa 16.8,9 19) hij zeide: Te weten, Samuel. 20) niet verkoren. Te weten, tot de koninklijke waardigheid. 21) Samma voorbijgaan; Anders genoemd Simea, 2 Sam. 13:3, en 1 Kron. 2:13. 2Sa 13.3 1Ch 2.13 22) zeven zonen Vergelijk 1 Kron. 2:13,14. 1Ch 2.13,14 23) Zijn dit al de jongelingen? Hebreeuws, zijn de jongelingen geindigd? 24) rondom aanzitten, Hebreeuws, omsingelen, omwenden, omkeren. 25) HEERE zeide: Te weten, door een heimelijke en inwendige ingeving des Heiligen Geestes. 26) hij zalfde hem Te weten, nadat hij zijn vader, hem en allen, die daar tegenwoordig waren, den wil des Heeren hiervan had te kennen gegeven. 27) de Geest des HEEREN werd vaardig over David Zie dergelijk exempel Richt. 13:25, en 1 Sam. 11:6. Jud 13.25 1Sa 11.6 28) een boze geest van den HEERE Dit was een dolheid of beroering van zinnen, welke de Satan in Saul verwekte, door Gods toelating en regering, waarmede Hij Saul rechtvaardiglijk strafte. 29) verschrikte hem. Of, beroerde hem, maakte hem ongerust. 30) Gods verschrikt u. Van God gezonden om zijn rechtvaardig oordeel uit te voeren. 31) tot uw knechten, Dat is, ons. 32) die voor uw aangezicht [staan], Dat is, die tot uw dienst vaardig en bereid staan. 33) harp spelen kan; Zie Gen. 4:21. Ge 4.21 34) de boze geest Gods op u is, Zie 1 Sam. 16:15. 1Sa 16.15 35) dat het beter met u worde. Dat is, opdat uw hart en gemoed tot rust en stilte kome, de melancholie door de muziek verdreven of geminderd zijnde. 36) zaken, Of, woorden. Anders, een welsprekend man. 37) de HEERE is met hem. Dat is, hij is gezegend of gelukkig in al zijn aanslagen. 38) een ezel met brood, Hebreeuws, een ezel des broods; dat is, een ezel met brood beladen. 39) hij stond voor zijn aangezicht; Dat is, hij bleef aan het hof in den dienst des konings. Alzo werd ook het woord staan genomen 1 Sam. 16:22. Zie de aantekeningen Deut. 1:38. 1Sa 16.22 De 1.38 40) staan, Gelijk 1 Sam. 16:21. 1Sa 16.21 41) hij heeft genade in mijn ogen gevonden. Zie de aantekeningen Gen. 18:3. Ge 18.3 42) geest Gods over Saul was, Versta, dien bozen geest, waarvan 1 Sam. 16:14,15 gesproken is. 1Sa 16.14,15 43) dat was voor Saul een verademing, Dat is, die verschrikkingen en kwellingen des bozen geestes hielden op als David speelde. God heeft door zijn voorzienigheid deze zaak alzo geregeerd en beschikt, opdat David in het hof des konings zou opgetrokken worden, om hem alzo de baan te openen en den weg te bereiden tot het koninkrijk, waartoe Hij hem verkoren en alrede gezalfd had.
Copyright information for
DutKant