1 Samuel 24:14

24) Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt:

Hebreeuws, naar de spreuk des ouden; dat is, der ouden, te weten, die lang v¢¢r dezen tijd geleefd hebben.

25) Van de goddelozen komt goddeloosheid voort;

Alsof hij zeide: Gij behoeft voor mij niet te vrezen, ik zal mijn handen aan u niet leggen. Goddeloze mensen begaan zulke goddeloze daden. Godzalige mannen wreken zichzelven niet, maar zij geven Gode de wraak op. Alzo zal ik ook doen; ik zal mijn handen met het bloed des konings niet bezoedelen.

2 Samuel 3:8

14) ontstak Abner zeer

Hebreeuws, ontstak den Abner zeer; te weten de toorn. Zie Gen. 4:5.

Ge 4.5

15) hondskop,

Dat is, veracht, of van geen waarde. Vergelijk 1 Sam. 24:15, en Deut. 23:18, onder, 2 Sam. 9:8, en 2 Sam. 16:9.

1Sa 24.14 De 23.18 2Sa 9.8 16.9

16) ik, die tegen Juda,

Anders, die van, met, of voor Juda is? Zou ik heden, enz.; dat is, alsof ik het met Juda hield, of tot Juda overgelopen was, of tot Juda behoorde? Daar ik integendeel zo en zo gedaan heb en nog doe, enz.

17) overgeleverd heb in Davids hand,

Hebreeuws, heb doen vinden; dat is, heb doen vallen, of overgeleverd in Davids hand.

18) aan mij onderzoekt

Of, gij legt mij te last, bezoekt mij heden [vanwege] enz. Of, bezoekt over mij; dat is, gij wilt mij onderzoeken en als terechtstellen en straffen om een misdaad, die ik aan deze vrouw zou hebben bedreven? Daar gij zulks behoordet over te zien. Of, gij straft mij alsof het waar is. Is dit mijn loon voor al mijn getrouwe diensten? Zo onverdragelijk viel hem deze bestraffing.

19) ener vrouw?

Dat is, met ene, of deze vrouw bedreven.

2 Samuel 9:8

14) doden hond,

Een spreekwoord bij de Joden, waarmede iemands nietigheid en verachtelijkheid wordt uitgedrukt. Zie 1 Sam. 24:15, en onder, 2 Sam. 16:9. Vergelijk boven, 2 Sam. 3:8.

1Sa 24.14 2Sa 16.9 3.8

Job 30:1

1) minderen

Dat is, jonger van jaren. Alzo onder, Job 32:6. Het woord dagen wordt ook nagelaten, dezelfde zin blijvende; Gen. 19:31, en Gen. 48:14; Joz. 6:26; Richt. 6:15. Alzo grote voor oude; 1 Sam. 17:28, en onder, Job 32:9.

Job 32.6 Ge 19.31 48.14 Jos 6.26 Jud 6.15 1Sa 17.28 Job 32.9

2) om bij de honden

Dat is, om acht te nemen over de honden, die mijn schapen en geiten bewaarden.

Psalms 22:16

23) kleeft

Zodat ik kommerlijk spreek. Zie Job 29:10. Ps. 137:6. Ezech. 3:26. of vanwege droogte en groten dorst. Zie Joh. 19:28.

Job 29.10 Ps 137.6 Eze 3.26 Joh 19.28

24) des doods.

Dat is, in zulken staat, dat ik ben als een dode, dien men zal mogen begraven. Sommigen houden het voor ene gelijkenis, genomen van kampioenen, die uitgeworsteld hebbende en gans krachteloos geworden zijnde, in het stof, als doden, daarheen vallen.

Psalms 22:20

Psalms 59:6

10) heirscharen,

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15

11) heidenen

Bastaard-Isra‰lieten, die den heidenen in barbaarse boosheid en bitterheid gelijk zijn. Verg. Gen. 21:1.

Ge 21.1

12) bezoeken;

Dat is, straffen. Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

13) niemand

Hebr. Wees geen ongerechtige trouwbrekers genadig.

14) Sela.

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2
Copyright information for DutKant