1 Samuel 26:19

26) aanport,

Te weten, door zijn bevel of bijzondere beschikking.

27) Hem het spijsoffer rieken;

Of aldus: Hij zal het spijsoffer rieken, of Hij rieke het spijsoffer. Dit verstaan sommigen aldus: Indien God u dat bevolen heeft, zo zal uw spijsoffer hem aangenaam zijn. Anderen aldus: Zo zal ik den Heere door offerande verzoenen voor de zonde, met welke ik dat verdiend heb.

28) vastgehecht blijven

Dat is, dat ik niet steeds den godsdienst mag bijwonen, maar gedurig moet omzwerven van de ene plaats tot de andere.

29) in het erfdeel des HEEREN,

Dat is, bij het volk des Heeren, dat hem zo lief is als enig mens zijn erfgoed wezen kan.

30) Ga heen,

Dat is, zij bewegen mij, zoveel in hen is, van den waren godsdienst af te vallen tot de afgoderij der heidenen.

2 Samuel 16:10

24) Wat heb ik met u te doen,

Hebreeuws, wat [is] mij en ulieden? of wat hebben ik en gijlieden? te weten, met elkander te doen. Alsof hij zeide: Wat zijt gij mij altijd lastig met uw toorn en hevigheid, waardoor gij geneigd zijt terstond met het zwaard vaardig te zijn. Alzo onder, 2 Sam. 19:22; Richt. 11:12, enz.

2Sa 19.22 Jud 11.12

25) Ja,

Of, dat hij vloekte.

26) gezegd:

Versta dit niet eigenlijk alsof God, •f uitwendiglijk door zijn woord, •f inwendiglijk door zijn Heiligen Geest zulks zou hebben bevolen; maar, door gelijkenis, van de heimelijke regering en voorzienigheid Gods, door welke Hij dezen Sime‹ den satan en zijn eigen boze lusten heeft overgegeven, en zijn boosheid, die hij van zichzelven had, alzo geregeerd, dat hij ze nu tegen David aanwendt, om dien vaderlijk te kastijden en te vernederen, en de boosheid van Sime‹ daarna rechtvaardiglijk te straffen. Vergelijk 1 Sam. 18:10,11; 1 Kon. 22:21,22; 1 Kron. 21:1, en boven, 2 Sam. 12:11,12, onder, 2 Sam. 24:1.

1Sa 18.10,11 1Ki 22.21,22 1Ch 21.1 2Sa 12.11,12 24.1

27) zeggen:

Te weten, tot den Heere. Alhoewel nu God David geen onrecht deed, zo beging nochtans Sime‹ een grote misdaad, die David oordeelde strafbaar te zijn. Zie 1 Kon. 2:9.

1Ki 2.9

1 Kings 22:22

38) leugengeest zijn

Hebreeuws, een geest der valsheid, of der leugen; alzo in 1 Kon. 22:23, dat is, die onwaarheid en leugentaal uit zich voortbrengt en anderen wijsmaakt. Vergelijk Joh. 8:44; Openb. 12:9.

1Ki 22.23 Joh 8.44 Re 12.9

39) zijn profeten.

Namelijk, van Achab, welverstaande dergenen, die hem in zijn afgoderij toegedaan zijn.

40) Gij zult overreden,

Dat is, uw leugen zal macht hebben om de valse profeten, en door dezen Achab te bedriegen. Vergelijk 2 Thess. 2:11.

2Th 2.11

41) doe alzo.

God wordt gezegd het kwade den redelijken schepselen te bevelen, als Hij hen gebruikt om zijn heilig voornemen daardoor uit te voeren. Hetwelk Hij doet, niet door denzelven enige zonde in te geven, of met het woord te belasten, maar door hun eigen boosheid niet alleen niet te beletten, maar ook buiten hun weten en wil naar zijn oneindelijke wijsheid te besturen tot een heilig einde, overeenkomende met zijn goedheid aan degenen, die behouden worden, en rechtvaardigheid tegen degenen, die verloren gaan. Vergelijk 2 Sam. 16:10.

2Sa 16.10
Copyright information for DutKant