1 Samuel 3:11

12) een ding in Israel,

Versta, de nederlagen der Isra‰lieten, waarvan gesproken wordt onder, 1 Sam. 4:2,10.

1Sa 4.2,10

13) [dien]

Hij wil zeggen dat degenen, die de grote nederlaag der Isra‰lieten zullen horen, die zullen hunne zinnen van verbaasdheid als verliezen.

Jeremiah 19:3

6) koningen van Juda

Dat is, koning met zijne vorsten en regenten, gelijk enigen dit verstaan; vergelijk onder Jer. 46:25. Anders kan men het ook passen op den tegenwoordigen koning en zijne navolgers, tot de Babylonische gevangenschap toe.

Jer 46.25

7) heirscharen,

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15

8) kwaad

Dat is, plaag en ellende en ongeluk.

9) oren

Zie 2 Kon. 21:12.

2Ki 21.12
Copyright information for DutKant