‏ 1 Samuel 8

1) richters over Isra‰l.

Versta dit alzo, dat hij nochtans zelf overrichter gebleven is, gelijk het vervolg uitwijst.

2) Joel,

Anders, Vaschni, 1 Kron. 6:28, wiens zoon een zangmeester geweest is, met name Heman, 1 Kron. 6:33.

1Ch 6.28,33

3) Ber-seba.

Dat is, hebbende te Ber-seba hun woonplaats, en daar het richterambt uitoefenende.

4) tot de gierigheid,

Hebreeuws, achter, of, na.

5) bogen het recht.

Anders, verkeerden.

6) gij zijt oud geworden,

En derhalve kunt gij de landen en steden niet meer doorreizen, gelijk gij tot nog toe gedaan hebt.

7) te richten,

Dat is, te regeren, te weten, met koninklijke autoriteit.

8) al de volken [hebben].

Dat is, meest allen, want er waren ook enige onder de heidense nati‰n, die geen koningen, maar vorsten hadden.

9) dit woord was kwaad

Want het kwam God alleen toe zulk een vorm van regering over zijn volk te stellen, gelijk het hem beliefde. Maar het betaamde het volk niet dit te doen uit hoogmoed of eergierigheid, of misvertrouwen, of andere inzichten, zonder den Heere raad te vragen; zie 1 Sam. 8:7.

1Sa 8.7

10) bad den HEERE aan.

Om te weten hoe hij zich in deze zaak gedragen zou, en of hij de begeerte des volks zou inwilligen of niet.

11) Hoor naar de stem des volks

Dit heeft de Heere in toorn gezegd, gelijk Hosea betuigt, Hos. 13:11.

Ho 13.11

12) u niet verworpen,

Dat is, u niet alleen; want zij hebben Samuel ook verworpen, gelijk ook te zien is 1 Sam. 8:8. Zie gelijke manier van spreken Gen. 32:28.

1Sa 8.8 Ge 32.28

13) Mij verworpen,

Eensdeels, omdat zij mij niet langer voor hun enigen koning hebben willen kennen, maar een anderen onder of nevens mij hebben. Zie onder, 1 Sam. 12:12,19. Anderdeels, omdat zij dat aan mijn goddelijke voorzienigheid niet hebben aanbevelen, welke vorm van regering hen best diende.

1Sa 12.12,19

14) dat Ik geen Koning over hen zal zijn.

Hebreeuws, van over hen te regeren.

15) hoogste zult betuigd hebben,

Hebreeuws, betuigende zelf betuigd hebben.

16) wijze des konings,

Of, manier, gelijk boven, 1 Sam. 2:13, onder, 1 Sam. 27:11; 2 Kon. 17:33,34,40, enz., dat is, hoe de koning, die over hen regeren zal, hen zal behandelen, of, hoe de koningen gemeenlijk met hun onderzaten omgaan. Het woord Mischphat beduidt hier geen recht; want indien de koningen dit alles, wat hier volgt, mochten doen, zo heeft Achab niet gezondigd toen hij Naboth zijn land ontweldigde. Merk op dit ook op 1 Sam. 8:11, God geeft den koningen een ander recht dan hier verhaald wordt, Deut. 17:15. Samuel heeft daarna het ware recht des konings verhaald en beschreven, 1 Sam. 10:25.

1Sa 2.13 27.11 2Ki 17.33,34,40 1Sa 8.11 De 17.15 1Sa 10.25
17) nemen,

Te weten, met geweld.

18) akker ploegen,

Hebreeuws eigenlijk, zijn ploeging.

19) keukenmaagden,

Hebreeuws, slachteressen (vrouwen die slachten).

20) knechten geven.

Versta hier raadsheren, ambtlieden, enz. niet zulke knechts, die dienstbare werken deden, gelijk 1 Sam. 8:16,17.

1Sa 8.16,17
21) uw zaad,

Hebreeuws, uw zaden; dat is, al uw zaad.

22) hovelingen,

Zie de betekenis van dit woord in de aantekeningen Gen. 37:36.

Ge 37.36
23) Neen,

Versta hierbij, uw vermaning zal ons voornemen niet doen veranderen.

24) Gaat heen,

Alsof hij zeide: Gaat voor ditmaal heen, ik zal mij over deze zaak nader bedenken, en God vragen wien Hij u tot een koning geven zal.

Copyright information for DutKant