1 Timothy 1:20

56) Alexander, die ik

Velen menen, dat deze dezelfde Alexander is, waarvan gesproken wordt Hand. 19:33, hetwelk evenwel niet vaststaat. Doch dewijl hij hier bij Hymeneus wordt gesteld, zo moet hij ook aan dezelfde dwalingen en lasteringen schuldig zijn geweest, waarvan deze Hymeneus door Paulus beschuldigd wordt, 2 Tim. 2:18; namelijk dat hij de opstanding der doden loochende.

Ac 19.33 2Ti 2.18

57) den satan overgegeven

Namelijk door den Kerkelijken ban; zie daarvan nadere verklaring 1 Cor. 5:5.

1Co 5.5

58) zouden leren niet [meer]

Dat is, zich beter mochten bedenken en tot erkentenis van hunne dwalingen komen, hetwelk het doel van de Kerkelijke tucht is, gelijk Paulus ook betuigt 1 Cor. 5:5, en 2 Thess. 3:14. Of, zo zij zich niet bekeerden, zij de Kerk Gods te minder schade zouden doen, en door hunne straf een voorbeeld voor andere lasteraars en verleiders zouden zijn. Want het Griekse woord betekent beide, geleerd en getuchtigd te worden.

1Co 5.5 2Th 3.14

59) lasteren.

Dat is, van de gezonde leer of Goddelijke waarheid kwalijk spreken, gelijk hetzelfde woord blasphemein ook van de leer gebruikt wordt hierna 1 Tim. 6:1, en Tit. 2:5.

1Ti 6.1 Tit 2.5

2 Timothy 2:17-18

52) hun

Namelijk der ijdelroepers.

53) woord zal

Dat is, valse leer, die zij met zulk ijdelroepen en menselijke welsprekendheid oppronken en instampen.

54) voorteten, gelijk de

Dat is, verspreid worden door het lichaam van de gemeente en het verderven; ene gelijkenis, genomen van inetende gezwellen of wonden, die het vlees des lichaams verteren en altijd voortkruipen, gelijk het volgende woord verklaart.

55) kanker; onder welke is

Grieks gangraina, wond, eigenlijk niet wat men kanker noemt, hoewel het ook altijd als kanker voortkruipt, en het vlees verteert; maar hetgeen men gewoonlijk noemt het vuur, of koud vuur; hetwelk zeer haastig voortspruit en het leven en gevoel beneemt, tenzij dat men het terstond zoekt weg te nemen.

56) Hymeneus en

Van dezen; zie 1 Tim. 1:20. Hij noemt hier de voornaamste ijdelroepers, opdat zij, bekend zijnde, te beter mogen gemeden worden.

1Ti 1.20
57) van de waarheid

Dat is, van de rechtzinnige leer des Evangelies, die zij tevoren beleden hadden.

58) alrede geschied is,

Dat is, dat er dan geen opstanding des vleses zal wezen, en dat al wat de Schrift zegt van de opstanding, verstaan moet worden van de geestelijke opstanding der zielen uit den dood der zonden.

59) geloof.

Dat is, hunne historische kennis en toestemming, die zij gehad hebben van de rechte leer. Zie van zulk geloof Matth. 13:21; Jak. 2:19.

Mt 13.21 Jas 2.19
Copyright information for DutKant