1 Timothy 2:9

21) de vrouwen, in

Namelijk overal, maar inzonderheid, wanneer zij in de openbare vergaderingen verschijnen; want daarvan spreekt hij hier voornamelijk, gelijk uit het volgende blijkt, daar velen van het vrouwelijke geslacht gewend zijn zichzelf meest op te pronken, als zij in zulke vergaderingen moeten verschijnen.

22) een eerbaar gewaad,

Of, een sierlijk gewaad, waardoor niet alleen de kleding, maar ook alle andere versiering wordt verstaan, die de apostel wil dat noch slordig en onachtzaam, noch opgepronkt en kostelijk zij, maar eerbaar en welvoegend, elk naar haar beroep. Zie ook de eigenschap van hetzelfde woord hierna 1 Tim. 3:2.

1Ti 3.2

23) vlechtingen [des] [haars],

Niet alle vlechting des haars, noch aandoen van goud of paarlen wordt hier verboden, gelijk te zien is Gen. 24:22,53; Exod. 35:22; Spreuk. 31:22; Luk. 15:22; maar die strekt tot hovaardij, lichtvaardigheid, onmatigheid, of ergerlijke oppronking van de lichamen der vrouwen tegen of boven haar staat en beroep. Zie Jes. 3:16, enz.; 1 Petr. 3:3, enz.

Ge 24.22,53 Ex 35.22 Pr 31.22 Lu 15.22 Isa 3.16 1Pe 3.3
Copyright information for DutKant