1 Timothy 6:1

1) het juk zijn,

Dat is, slavernij of dienstbaarheid, welke een juk wordt genoemd, om de zwaarte en lastigheid daarvan in die tijden.

2) niet gelasterd worde.

Namelijk alsof de Christelijke godsdienst de dienstknechten of slaven, onder den dekmantel van de christelijke vrijheid, aan hunne heren onttrok of van hunne gehoorzaamheid, ondanks dat zij hunne heren zijn, losmaakte.

Titus 2:5

9) Matig te zijn,

Of, voorzichtig.

10) het huis te bewaren,

Dat is, niet ledig om te lopen bij de huizen, gelijk 1 Tim. 5:13; maar bij huis te blijven.

1Ti 5.13

11) goed te zijn,

Dat is, goedertieren en goedaardig.

12) niet gelasterd worde.

Namelijk gelijk placht te geschieden door de vijanden der waarheid, die uit het kwade leven dergenen, die Gods woord aangenomen hebben, oorzaak nemen, om het woord zelf te lasteren, alsof dit het kwade leven zou voorstaan; Rom. 2:24.

Ro 2.24
Copyright information for DutKant