2 Chronicles 20:12

21) recht

Dat is, zult Gij hen niet straffen? Alzo richten voor straffen, 1 Sam. 3:13; Ps. 51:6; Ezech. 24:14. Vergelijk Gen. 15:14. Aldus vragende, bidt hij dat God straffe.

1Sa 3.13 Ps 51.4 Eze 24.14 Ge 15.14

22) onze ogen

Dat is, wij vertrouwen op U en verwachten uwe hulp. Alzo Ps. 25:15, en Ps. 123:2, en Ps. 141:8, en vergelijk 1 Kon. 1:20.

Ps 25.15 123.2 141.8 1Ki 1.20

2 Chronicles 20:16

28) tot hen af;

Dit wordt alzo gezegd ten aanzien van de gelegenheid der stad Jeruzalem, die in een hoge plaats gelegen was. Zie Gen. 46:4.

Ge 46.4

29) Ziz;

De naam ener plaats, hebbende de woestijn Engedi oostwaarts, en de woestijn Jeruel, van welke in het einde van 2 Kron. 20:16 gesproken wordt, westwaarts.

2Ch 20.16

30) des dals,

Anders, beek.

2 Chronicles 20:22

43) achterlagen

Het Hebreeuwse woord betekent enig verstoken volk, heimelijk loerende om de vijanden te overvallen. Versta hier dat God een geest der verwarring onder hen gezonden heeft, zodat zij, de een den ander voor vijand houdende, elkander lagen gelegd en vernield hebben, gelijk volgt. Sommigen verstaan hier de heilige engelen, welker dienst God gebruikt voor zijn volk tegen deszelfs vijanden; 2 Kon. 6:17, en 2 Kon. 19:35.

2Ki 6.17 19.35

44) zij werden geslagen.

Te weten, in dier voege als in de voorgaande aantekening is gezegd. Waarmede de profetie van Jehazi‰l vervuld werd; boven, 2 Kron. 20:15,17. Anders, zij versloegen zich; dat is, elkander.

2Ch 20.15,17

2 Chronicles 20:26

52) van Beracha,

Dat is, der zegening, of des lofs. Dit dal is gelegen geweest tussen de woestijn Jeruel en de woestijn van Thekoa, in den stam van Juda.

53) tot op dezen dag.

Dat is, de naam duurt nog tot op den tijd, als dit boek geschreven werd.

Joel 3:11

25) O HEERE,

Een vurig gebed van den profeet uit bekommernis over dit grote geweld aller vijanden, waartegen hij geen troost vindt dan bij God. Verg. Joel 1:19, en zie een dergelijke tussengevoegde aanspraak tot God, Zach. 14:5; Jes. 63:14; Hos. 11;3, enz.

Joe 1.19 Zec 14.5 Isa 63.14

26) helden derwaarts nederdalen!

De heilige engelen, die ook alzo genoemd en vanwege hunne macht genoemd worden, Ps. 78:25, en Ps. 103:20, en welker dienst God placht te gebruiken in het beschermen zijner kerk en het verdelgen harer vijanden; verg. 2 Kron. 20:22, met de aantekening aldaar. Sommigen verstaan, om God in het oordeel, nevens zijne heiligen, te helpen. Verg. Ps. 50:6; beide is der engelen plicht. Dit stelt de profeet tegen de helden der vijanden, zie Joel 3:9, alsof hij zeide: Heere, als de vijanden doen alles wat zij kunnen, doe Gij dan ook wat Gij kunt. Anders: aldaar zal de HEERE uwe [een ieder van al deze vijandelijke volken] helden nederleggen, dat is nedervellen.

Ps 78.25 103.20 2Ch 20.22 Ps 50.6 Joe 3.9

Zechariah 14:4-5

8) te dien dage staan op den Olijfberg,

Te weten, ten tijde van Christus, die op den Olijfberg verkeerd heeft, aldaar zijn lijden aangevangen en ten hemel is gevaren. Zie Luk. 22:39; Hand. 1:12.

Lu 22.39 Ac 1.12

9) die voor Jeruzalem ligt,

Hebr. die voor het aangezicht van Jeruzalem is tegen het oosten. Zie Hand. 1:12.

Ac 1.12

10) in tweeen gespleten worden

Hebr. in zijn midden, of in zijn helft gespleten worden.

11) naar het oosten, en naar het westen,

Dat is, in de lengten van het oosten tot het westen toe.

12) [zodat] er een zeer grote vallei zal zijn;

Dat is, zodat er een zeer groot dal tussen die twee helften van den berg zal wezen, en dat men Jeruzalem bescheidenlijk zal kunnen zien liggen, hetwelk tevoren met dezen berg en andere als bedekt lag of verborgen was. Versta dit van het geestelijke Jeruzalem, namelijk de kerk Gods, waarvan de heidenen v¢¢r de komst van Christus, geen kennis hadden; maar dan zullen alle hindernissen, die de heidenen den toegang tot Christus en zijne kerk konden verhinderen of afsnijden, weggenomen worden, en zij zullen een open pas hebben tot dezelven. Verg. Jes. 57:14, en Jes. 62:10.

Isa 57.14 62.10
13) gijlieden

O mijne uitverkorenen.

14) vlieden

Dat is, haastelijk toelopen, gelijk de vluchtenden plegen te doen. Of, men kan het verstaan van de goddeloze Joden, die door schrik en vrees van straf wegvluchten zouden en ruimte maken voor het aankomende volk des Heeren.

15) [door] de vallei

Anders: tot de vallei mijner bergen; dat is, tot mijne kerk.

16) Mijner bergen

Of, der bergen; dat is, dier twee delen van den Olijfberg, die Ik met het doorspijten van den Olijfberg, gemaakt heb.

17) Azal,

Anders: tot den berg, dien Hij afgezonderd, of verkoren heeft, te weten, den berg Zion. Hij, te weten, de Heere. De zin is: Daar zal een wijde baan zijn, alzo dat een ieder wel plaats en ruimte hebben zal om de kerk van Christus te kunnen komen. Wat den berg Azal aangaat, is onzeker waar hij ligt, want van dezelven wordt nergens meer gedacht.

18) en gij zult vlieden,

Anders: gij zult vinden, zeg ik, gelijk, enz.

19) voor de aardbeving

Of, vanwege de aardbeving, of uit vrees der aardbeving. Zie Amos 1:1.

Am 1.1

20) in de dagen van Uzzia,

Zie de koning Uzzia, 2 Kron. 26:19.

2Ch 26.19

21) dan zal de HEERE,

Dit spreekt de profeet in zijn eigen persoon. De zin is: Na de eerste verschijning van Christus, in het vlees, zal de andere volgen ten jongsten dage.

22) al de heiligen

Dat is, alle engelen. Zie Dan. 8:13.

Da 8.13

23) met U, [o HEERE!]

Hier wendt de profeet zijne aanspraak tot Christus, hetwelk, gelijk sommigen menen, daarom geschiedt, omdat de profeet wel geweten heeft, dat die boze Joden hem niet geloven zouden. Verg. Joel 3:11.

Joe 3.11
Copyright information for DutKant