2 Kings 17:18

33) Zijn aangezicht;

Dat is, uit het land Kana„n, hetwelk Hij hem tot een woning geheiligd had, hebbende daarin zijn kerk, in welker midden Hij woonde, en in deze de uiterlijke tekenen zijner tegenwoordigheid vertoonde. Alzo onder, 2 Kon. 17:20,23, en 2 Kon. 23:27, en 2 Kon. 24:3.

2Ki 17.20,23 23.27 24.3

34) de stam van Juda

Zijnde hieronder begrepen de Levieten, die in den stam van Juda woonden, en de Simeonieten, die daaronder gemengd waren, met een deel van Benjamin. Zie 1 Kon. 11:32.

1Ki 11.32

2 Kings 17:20

37) ganse zaad

Te weten, de tien stammen, die Isra‰l genaamd worden tot een onderscheid van Juda, gelijk af te nemen is uit 2 Kon. 17:21.

2Ki 17.21

2 Kings 18:11

17) Halah,

Zie van deze landen boven, 2 Kon. 17:6.

2Ki 17.6

2 Kings 21:13

28) meetsnoer van Samaria

Versta, de maat, of regel; dat is de hoedanigheid en gelijkheid der straf. De zin is, zulke straf, als Ik over de tien stammen en hun hoofdstad Samaria gezonden heb, zal Ik ook zenden over Juda en Jeruzalem, dat het land overheerd, de stad ingenomen en de inwoners gevankelijk zullen weggevoerd worden. Het is een gelijkenis, genomen van de timmerlieden en metselaars, die naar zekere maat hun werken zo afbreken als maken. Vergelijk Jes. 34:11; Amos 7:7,8; Zach. 1:16.

Isa 34.11 Am 7.7,8 Zec 1.16

29) paslood

De voorgaande gelijkenis wordt behouden om te verklaren dat Jeruzalem gelijke straf overkomen zou, als het huis Achabs overkomen was.

30) Ik zal

De zin is, gelijk men de schotels, die tot een rein gebruik geheiligd worden, van alle vuiligheid uitwist of schuurt, en daarna omkeert opdat geen onreinigheid daarin valle; alzo zal Jeruzalem van de boze inwoners door wegvoering gezuiverd en hun regering zo omgekeerd worden, dat het opperste onder liggen zal.

31) op zijn holligheid.

Of, randen. Hebreeuws, op zijn aangezicht.

Copyright information for DutKant