2 Kings 4:16

25) Op dezen

Dat is, op dezen tijd des jaars; alzo in 2 Kon. 4:17. Zie deze zelfde woorden Gen. 18:14.

2Ki 4.17 Ge 18.14

26) omtrent

Zie Gen. 18:10.

Ge 18.10

27) lieg

Dat is, geef mij niet de belofte van enig goed, waarvan de vervulling niet zou volgen.

Job 41:9

20) niezingen

Hebreeuws, zijn niezingen doen een licht schijnen; dat is, elkeen, enz. Versta daarmede het snuiven van den leviathan, als hij het water opwaarts bruist en daarmede een glans en schijnsel maakt over de zee.

21) als de oogleden

Dat is, als de stralen des dageraads, waarbij de ogen van den leviathan vergeleken worden om hun grootheid, roodheid en klaarheid. Vergelijk boven, Job 3:9.

Job 3.9

Psalms 7:14

30) dodelijk

Hebr. vaten, gereedschap, instrumenten, of wapenen des doods.

31) voor zich

Dat is, voor zichzelven, om die te gebruiken tegen de goddelozen; of, tegen hem, te weten, den goddelozen, gelijk volgt.

32) hittige

Van het Hebr. woord zie Gen. 31:36.

Ge 31.36

Psalms 60:11

29) Wie zal mij voeren

Een manier van wensen, te kenne gevende de zwarigheid, die, naar de natuur der zaak, daarin gelegen was, dat hij de vaste steden, die tegen hem waren, of [gelijk sommigen menen] bijzonderlijk der Ammonieten hofdstad Rabba [waarvan 2 Sam. 12:26,29, enz.] zou mogen winnen.

2Sa 12.26,29

30) vaste

Hebr. stad der vastigheid.

Psalms 89:35

61) hetgeen uit

Dat is, hetgeen Ik mijnen knecht David, of iemand van mijne kinderen beloofd. Hebr. den uitgang mijner lippen.

Isaiah 58:11

44) leiden,

Gelijk een herder zijne schapen leidt.

45) in grote droogten,

Hebreeuws, in dorrigheden; dat is, in dure tijden en hongersnood.

46) vaardig maken;

Of, vet maken, dat is sterken. Zie Spreuk. 15:30.

Pr 15.30

47) springader

Hebreeuws, uitgangen.

48) ontbreken.

Hebreeuws, liegen, dat is, denwelken het nimmermeer aan water ontbreekt, en derhalve niemand tevergeefs komt om daaruit te scheppen of putten; vergelijk Job 6:15, en Job 40:28.

Job 6.15 41.9
Copyright information for DutKant