2 Kings 4:33

54) ging hij in,

Versta, in de kamer, waarin hij somtijds was geherbergd geweest en waar het dode lichaam op het bed lag.

55) hen beiden toe,

Namelijk, voor hem en voor het kind.

Acts 3:12-13

13) antwoordde tot

Dat is, sprak.

14) godzaligheid

Namelijk alsof wij door dezelfde dit zouden verdiend hebben.

15) De God Abrahams,

Dat is, de ware God, die zich aan deze patriarchen en voorvaders geopenbaard, met hen en hunne nakomelingen een verbond gemaakt heeft, en die van hen is gekend en gediend geweest. Zie Hand. 5:30; Filipp. 2:9.

Ac 5.30 Php 2.9

16) Kind Jezus

Of, knecht, dienaar. Zie Jes. 53:11, en, Hand. 3:26, en Hand. 4:27.

Isa 53.11 Ac 3.26 4.27

17) verheerlijkt,

Namelijk Hem van de doden opgewekt en in den hemel tot de hoogste eer opgenomen hebbende, en door onzen dienst dusdanige wonderen doende.

18) verloochend,

Namelijk dat Hij uw koning was; Joh. 19:15.

Joh 19.15
Copyright information for DutKant