‏ 2 Kings 6:15

17) stond zeer vroeg op,

Hebreeuws, maakte zich vroeg op om op te staan.

‏ Job 1:6

18) kinderen Gods

Hebreeuws, zonen; dat is, de engelen Gods, gelijk onder, Job 38:7; niet omdat zij van nature zonen of kinderen Gods zijn, gelijk de Eniggeborene van den Vader, maar omdat zij deze waardigheid hebben uit de gave der schepping, zijnde gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, om zijn aangezicht geduriglijk te aanschouwen, hem en zijn gemeente te dienen en eeuwiglijk met hem te leven.

Job 38.7

19) kwamen,

Dit wordt gezegd bij gelijkenis van wereldse prinsen, die om rekenschap te eisen van hun dienaren over hetgeen zij hun belast hebben, dezen voor zich ontbieden. Vergelijk 1kon. 22:19, en de aantekening.

1Ki 22.19

20) satan

Dat is, wederpartijder. Zie 1 Kron. 21:1. Zo wordt de boze geest genoemd, omdat hij uit onverzoenlijke vijandschap de gelovigen haat, die verklagende voor God, Openb. 12:10, en als een briesende leeuw rondom hen lopende, en zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1 Petr. 5:8.

1Ch 21.1 Re 12.10 1Pe 5.8

‏ Job 38:7

14) morgensterren

Sommigen verstaan door deze de allerklaarste sterren; vergelijk Ps. 148:3. Anderen nemen uit het volgende af, dat hiermede moeten verstaan worden de heilige engelen. Van de sterren eigenlijk genomen, zie onder Job 38:31,32.

Ps 148.3 Job 38.31,32

15) de kinderen

Dat is, de heilige engelen; zie boven, Job 1:6, en Job 2:1.

Job 1.6 2.1

‏ Psalms 34:7

13) Deze

Namelijk David; die hier van zichzelven spreekt, als op zijn persoon wijzende, of voert in de woorden der gelovigen van hem.

‏ Psalms 91:11

18) in al uwe

Te weten, in al de wegen, die u van God bevolen zijn om daarin te wandelen. Deze woorden liet de duivel uit, toen hij dit vers aanhaalde, met Christus twistende; Matth. 4:6.

Mt 4.6

‏ Daniel 3:28

61) antwoordde en zeide:

Dat is, sprak.

62) de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego,

Chaldeeuws, geloofd zij deze God van Sadrach, enz. Waarom zegt hij niet: mijn God zij geloofd? Omdat hij zijn valse goden nog niet wilde verlaten, om den enen waren God, die een jaloers God is, alleen te dienen.

63) Zijn engel gezonden,

Dat deze heidense koning hier weet te spreken van den engel des Heeren, dat zal hij vermoedelijk gehoord en geleerd hebben uit den mond der drie jongelingen, nadat zij uit den oven verlost zijnde, met hem gesproken en hem alles verteld hadden; vergelijk deze historie met Dan. 6:23.

Da 6.22

64) veranderd,

Dat is, niet geacht noch gehoorzaamd hebben; namelijk omdat het streed met Gods bevel, die de afgoderij verbiedt. Zie dergelijke manier van spreken Ezra 6:11.

Ezr 6.11

65) overgegeven hebben,

Te weten ten vure.

66) opdat zij geen god eerden noch aanbaden,

De koning prijst wel deze jongelingen hierin, dat zij zo standvastig bij hunne, dat is bij den waren God gebleven zijn, maar hij had hen behoren na te volgen in het eren van dezen waren God.

Copyright information for DutKant