2 Kings 9:17

Psalms 2:4

8) hemel woont

Of, zit, als rechter; zie Ps. 9:8,9; Ps. 29:10; Ps. 55:20.

Ps 9.7,8 29.10 55.19

9) lachen

Menselijk van God gesproken, om te verklaren hoe nietig, de raadslagen en het gewoel der vijanden van Christus bij God geacht zijn. Zie Joh. 5:22.

Joh 5.22

Psalms 121:4

Ezekiel 33:2

1) kinderen uws volks,

Zie boven Ezech. 3:11.

Eze 3.11

2) Wanneer Ik

Hebreeuws, een land, wanneer Ik het zwaar over, tegen, of in hetzelve zal brengen.

3) zwaard over enig land breng,

Dat is, oorlog, vijandelijken inval, met den aankleve van dien, door mijn rechtvaardig oordeel toeschik.

4) einden nemen,

Dat is, slechtelijk zoveel als uit, of onder hen, of uit hunne frontieren, uiterste grenzen, waar de wachter gemeenlijk gesteld worden om op alle aankomsten te letten. Zie verscheiden gebruik dezer manier van spreken Gen. 47:2; Richt. 18:2; 1 Kon. 12:31; idem Gen. 19:4; Jes. 56:11, in de aantekening.

Ge 47.2 Jud 18.2 1Ki 12.31 Ge 19.4 Isa 56.11
Copyright information for DutKant