2 Samuel 1:9

12) bij mij,

Of, tegen mij, op mij, of staat op tegen mij; alzo 2 Sam. 1:10.

2Sa 1.10

13) malienkolder

Of, geoogde, of geborduurde krijgsrok. Het Hebreeuwse woord wordt aldus hier alleen gevonden, en komt van een woord dat borduurwerk, of geoogdwerk maken, idem omvatten, inhechten in kastjes betekent. Daarom zetten het sommigen over: Deze omsingeling, bezetting, benauwing [der ruiters] ook schrik, benauwdheid, heeft mij aangeroepen.

14) opgehouden;

Dat de spies niet heeft kunnen doordringen in mijn lichaam.

15) want mijn leven

Alsof hij zeide: Ik heb vast gearbeid, om mijzelven met mijn spies het leven te benemen, maar het heeft niet willen zijn, mijn leven is nog gans in mij.

1 Kings 17:21-22

29) mat zich

Dat is, hij strekt zich uit. Zie gelijke exempelen 2 Kon. 4:34; Hand. 20:10.

2Ki 4.34 Ac 20.10

30) hem

Hebreeuws, in zijn midden, of innerste, binnenste; alzo in 1 Kon. 17:22. Anders, in zijn lijf.

1Ki 17.22

31) wederkomen.

Een schoon bewijs, tonende dat de ziel des mensen is een onderscheiden wezen van het lichaam, door den dood daaruit scheidende en door de opstanding daarin wederkerende. Zie Gen. 35:18.

Ge 35.18
32) in hem,

Hebreeuws, in zijn binnenste.

Psalms 146:4

2) Zijn

Te weten, van des mensen kind, of van den prins.

3) geest gaat uit,

Dat is, zijne ziel. Het is een omschrijving van den dood. Zie de aantekening bij Gen. 35:18.

Ge 35.18

4) hij keert wederom

Te weten, de mens, welverstaande zoveel het lichaam aangaat.

5) tot zijn aarde;

Dat is, tot de aarde, waar hij van gemaakt is; Gen. 2:7, en Gen. 3:19; Pred. 12:7.

Ge 2.7 3.19 Ec 12.7

6) vergaan zijn

En dienvolgens ook het vertrouwen, dat gij op hem gesteld hadt.

7) aanslagen.

Dat is, voornemens.

Copyright information for DutKant