2 Samuel 12:10-12

15) eeuwigheid;

Dat is, een langen tijd, of uw levenlang; gelijk 1 Sam. 1:22. Zie ook Deut. 15:17.

1Sa 1.22 De 15.17
16) uit uw huis,

Versta, door Davids eigen zonen, Amnon, Absalom en Adonia, gelijk in 2 Sam. 13: en 1 Kon. 1: verhaald wordt. Door deze boosheid heeft God met een heilig en onstraffelijk oordeel David, om zijner zonden wil, scherpelijk getuchtigd en gekastijd. Zie 2 Sam. 12:12.

2Sa 12.12

17) voor uw ogen,

Dat is, bij uw leven, dat gij het met verdriet en hartzeer zult moeten horen en geloven, alsof gij het met uw ogen hadt gezien, zowel als gans Isra‰l. Zie onder, 2 Sam. 16:22.

2Sa 16.22

18) naaste geven;

Namelijk, Absalom.

19) ogen dezer zon.

Dat is, bij lichten, hellen dag, bij den zonneschijn; alzo wordt van zulke schepselen dikwijls gesproken alsof zij gehoor, gezicht en verstand hadden. Zie Deut. 32:1.

De 32.1
20) deze zaak doen voor gans Isra‰l, en voor de zon.

Die in 2 Sam. 12:11 verhaald is, te weten, dat God Davids vrouwen zou nemen, en die Absalom geven enz. Is dan God een auteur van Absaloms gruwelijke zonden? Dat zij verre. Nochtans zegt Hij hier uitdrukkelijk dat Hij deze zaak doen zal, enz. Heeft Hij dan Absalom deze boosheid en zonde niet ingestort? Geenszins. Maar Hij heeft Absaloms en Achitofels en des duivels moedwillige boosheid, [die zij van zichzelven hadden] door zijn heilige voorzienigheid alzo geregeerd, dat zij die tot Davids verdriet hebben aangewend en gebruikt; hetwelk den duivel, Absalom en Achitofel [die hun hart en boze lusten gezocht hebben te volbrengen] zo weinig verschoont, als Gods raad van zijn welbeminden Zoon tot onze zaligheid in den dood over te leveren, den verrader Judas, de Joden en Pilatus heeft kunnen verschonen. Het werk van Absalom enz. is boos en duivels, maar Gods werk is heilig en goed; want Hij heeft door boze instrumenten zijn knecht David tot zijn eer en Davids best willen kastijden. Absaloms en Achitofels boosheid ontdekken en tot eer zijner rechtvaardigheid straffen. Van zulke exempelen van Gods voorzienigheid en regering over het kwaad is de Heilige Schrift overal vol. En dit heeft David zeer wel geweten en bekend, en deshalve zich voor God hartelijk verootmoedigd. Zie Gen. 45:5.

2Sa 12.11 Ge 45.5

2 Samuel 16:10

24) Wat heb ik met u te doen,

Hebreeuws, wat [is] mij en ulieden? of wat hebben ik en gijlieden? te weten, met elkander te doen. Alsof hij zeide: Wat zijt gij mij altijd lastig met uw toorn en hevigheid, waardoor gij geneigd zijt terstond met het zwaard vaardig te zijn. Alzo onder, 2 Sam. 19:22; Richt. 11:12, enz.

2Sa 19.22 Jud 11.12

25) Ja,

Of, dat hij vloekte.

26) gezegd:

Versta dit niet eigenlijk alsof God, •f uitwendiglijk door zijn woord, •f inwendiglijk door zijn Heiligen Geest zulks zou hebben bevolen; maar, door gelijkenis, van de heimelijke regering en voorzienigheid Gods, door welke Hij dezen Sime‹ den satan en zijn eigen boze lusten heeft overgegeven, en zijn boosheid, die hij van zichzelven had, alzo geregeerd, dat hij ze nu tegen David aanwendt, om dien vaderlijk te kastijden en te vernederen, en de boosheid van Sime‹ daarna rechtvaardiglijk te straffen. Vergelijk 1 Sam. 18:10,11; 1 Kon. 22:21,22; 1 Kron. 21:1, en boven, 2 Sam. 12:11,12, onder, 2 Sam. 24:1.

1Sa 18.10,11 1Ki 22.21,22 1Ch 21.1 2Sa 12.11,12 24.1

27) zeggen:

Te weten, tot den Heere. Alhoewel nu God David geen onrecht deed, zo beging nochtans Sime‹ een grote misdaad, die David oordeelde strafbaar te zijn. Zie 1 Kon. 2:9.

1Ki 2.9
Copyright information for DutKant