2 Samuel 14:19

46) hand met u

Dat is, doet gij dit alles niet door ingeven en beleid van Joab?

47) iemand

Anders, indien er ter rechter- of ter linkerhand is af te wijken, enz. Zij wil zeggen: Men zou toch den koning met leugens niet kunnen bedriegen, alzo hij terstond merkt wat van de zaak is.

48) mond

Gelijk boven, 2 Sam. 14:3.

2Sa 14.3

Micah 7:2-3

7) goedertierene is vergaan

Verg. Ps. 12:2; Jes. 57:1 met de aantekening aldaar.

Ps 12.1 Isa 57.1

8) uit het land,

Anders: van de aarde.

9) oprecht onder de mensen;

Hebr. recht, of richting. Zie Ps. 7:11. Hetzelfde woord staat ook in Micha 7:4.

Ps 7.10 Mic 7.4

10) bloed,

Hber. bloeden; dat is, doodslag en moordenarij. Zie Gen. 4:10, en Gen. 37:26.

Ge 4.10 37.26

11) jachtgaren.

Om hem met handelingen in het net te krijgen, te vangen, en als een roof te verslinden. Verg. Ps. 10:8,9,10, en Ezech. 19:3,6, enz.

Ps 10.8,9,10 Eze 19.3,6
12) Om [met] beide handen wel dapper kwaad te doen,

Of, de handen zijn tot kwaad, om goed te doen, [dat is, iemands zaak te bevorderen] eist de vorst [te weten, geschenken] en de rechter [te weten, eist] tot vergelding. Of, ten kwade zijn de handen zeer kloek, enz. Of, opdat beide handen, enz. kwaad mogen doen. Of, beide handen [zijn er op uit, of zijn bezig], om dergelijk, [of] dapperlijk, meesterlijk, kunstiglijk kwaad te doen, dat is te beschadigen. Zij zijn met al hun verstand leggen zij zich daarop. Van het Hebr. woord, dat hier is overgezet wel dapper, zie Jona 4:4.

Jon 4.4

13) eist de vorst,

Te weten, giften, geschenken. Verg. Hos. 4:18.

Ho 4.18

14) vergelding;

Dat is, om geschenken.

15) grote spreekt

Zie 2 Kon. 25:9.

2Ki 25.9

16) verderving

Dat is, hij durft wel onbeschaamd spreken wat verdriet, schade en jammer hij voorheeft anderen aan te doen; of hetgeen waardoor hij zijn eigen ziel in het verderf brengt.

17) ziel,

Dat is, waar bij lust of begeerte toe heeft, wat hem slechts lust dat durft hij zeggen, bedenken en doen. Zie Ps. 27:12, en verg. Micha 2:2.

Ps 27.12 Mic 2.2

18) draaien ze dicht ineen.

Te weten, de schenderij. Gelijk men verscheidene kleine koorden of zelen tezamen draait om een dik touw daarvan te maken, alzo draaien zij hun schendige praktijken met elkander vast en dicht ineen, samenspannende met elkander, en zich verbindende, sterkende, om zonder fout hunne boosheid uit te werken. Verg. Pred. 4:12; Ps. 129:4; Jes. 5:18.

Ec 4.12 Ps 129.4 Isa 5.18
Copyright information for DutKant