2 Samuel 3:19
41) ook voor de oren van Benjamin. Gelijk hij met de oudsten van Isral gedaan had. 42) spreken Om David rapport te doen van al hetgeen dat Isral, en bijzonderlijk Benjamin, goedgevonden en verklaard hadden. 43) ganse huis van Benjamin. Versta, het merendeel; want er waren nog al velen het huis Sauls toegedaan, dewijl Saul uit Benjamins stam gesproten was. Zie 1 Sam. 9:16, en 1 Sam. 10:20,21; 1 Kron. 12:29, en vergelijk deze manier van spreken met Matth. 3:5, en Fil. 2:21, enz. 1Sa 9.16 10.20,21 1Ch 12.29 Mt 3.5 Php 2.21 2 Samuel 3:39
76) teder, Dat is, ik ben nog gering van macht. Een gelijkenis van een jong kind genomen. 77) gezalfd ten koning, Dat is, ik ben nog zwak en jong in mijn koninkrijk. Ik ben wel van Samuel gezalfd tot een koning over gans Isral, maar heb nog inderdaad geen stam onder mij dan Juda alleen. 78) harder dan ik; Dat is, machtiger en vaster, dan dat ik hen zou durven of kunnen naar behoren straffen, vermits het groot aanzien, dat zij bij het krijgsvolk hebben. Aldus schijnt David [die zoveel proeven van Gods genadigen bijstand had] de politieke consideratin en menselijke vrees al te veel toegegeven te hebben, uitstellende de straf tot bekwamer gelegenheid, die hij nochtans bij zijn leven niet heeft gevonden of waargenomen, bevelende eindelijk de wraak zijnen zoon Salomo; 1 Kon. 2:5. 1Ki 2.5 79) de HEERE zal den boosdoener vergelden Dewijl het mij aan de macht nu ontbreekt, zo zal de Almachtige God hem straffen, of mij de macht nog verlenen, dat ik het doe of doe doen. Zie het begin hiervan onder, 2 Sam. 19:13, het vervolg 1 Kon. 2:5,6, en de volle uitvoering 1 Kon. 2:34. 2Sa 19.13 1Ki 2.5,6,34
Copyright information for
DutKant