2 Samuel 3:31

62) scheurt uw klederen,

Zie Gen. 37:29.

Ge 37.29

63) zakken aan,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

64) voor Abner henen;

Dat is, voor het lijk, gelijk in het volgende wordt verklaard. Vergelijk Luk. 7:14.

Lu 7.14

65) baar.

Of, het lijk. Hebreeuws, bed; dat is, waarin Abner lag en gedragen werd.

1 Kings 20:32

48) broeder.

Dat is, dien ik als een broeder vriendschap te bewijzen bereid ben.

1 Kings 21:27

41) dat hij zijn

Een exempel van slechts uiterlijk en tijdelijk berouw; hetwelk niet voortkwam uit een hart, dat door het geloof gezuiverd en recht bekeerd was; gelijk te zien is onder, 1 Kon. 22:8.

1Ki 22.8

42) klederen

Zie Gen. 37:29.

Ge 37.29

43) vlees legde,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

44) lag ook neder

Te weten, om te slapen.

45) langzaam.

Of, zachtkens, tragelijk, lamachtig.

Psalms 35:13

21) zak

Dat is, ik droeg rouw over hen. Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

22) keerde

Dat is, ik herhaalde dikwijls in stilte en bij mijzelven mijn gebed voor hen. Hij wil zeggen dat hij het oprecht en wŠl met hen gemeend heeft. Anders, mijn gebed kere weder in mijnen boezem, of schoot; dat is, mij wedervare zulks, gelijk ik voor hen gebeden heb.

Lamentations 2:10

55) De oudsten

Dat is, de wijste en statigste onder het volk, die wel eertijds op koetswagens of schone paarden door de stad en over het land plachten te rijden en te reizen.

56) zwijgen stil,

Als verbaasd en versuft zijnde vanwege hun grote ellende.

57) zij werpen stof op hun hoofd,

Zij betonen grote tekenen van verslagenheid en van droefheid. Zie Job 2:12.

Job 2.12

58) zakken aangegord;

Dat is, rouwklederen, gelijk Jo‰l. 1:8,13; Jona 3:5,6; zie de aantekening Gen. 37:34.

Joe 1.8,13 Jon 3.5,6 Ge 37.34

59) de jonge dochters van Jeruzalem

Die gemeenlijk plachten omhoog te zien [Jes. 3:16], en met haar schoonheid te pronken, die zien nu nederwaarts, als zijnde beschaamd over zichzelven.

Isa 3.16

Matthew 11:21

26) Tyrus en Sidon

Dit waren twee steden der heidenen aan de Middellandse zee in Fenici‰ gelegen, die eertijds in grote weelde, pracht en dartelheid leefden. Zie Jes. 23, en Ezech. 26, en Ezech. 27.

27) eertijds

Namelijk toen zij nog in hun bloeienden staat en weelde waren, eer zij door Alexander den Grote met geweld ingenomen en verwoest waren.

28) zak en as

Met zulke tekenen werd eertijds de boetvaardigheid betoond. Zie Jes. 58:5; Dan. 9:3; Jona 3:6; Klaagl. 2:10.

Isa 58.5 Da 9.3 Jon 3.6 La 2.10
Copyright information for DutKant