2 Samuel 4:1

1) zoon

Isboseth.

2) slap,

Dat is, hij verloor allen moed en dapperheid om tegen David te krijgen. Vergelijk onder, 2 Sam. 17:2; Ezra 4:4; Jes. 13:7, en Jes. 35:3; Jer. 38:4, en Jer. 47:3, en Jer. 50:43; Zef. 3:16.

2Sa 17.2 Ezr 4.4 Isa 13.7 35.3 Jer 38.4 47.3 50.43 Zep 3.16

3) verschrikt.

Of, beroerd; omdat Abner, met hen gehandeld hebbende van het koninkrijk op David te brengen, nu gestorven was, zulks dat zij niet wisten wat van de zaak zou mogen worden. De anderen, die het nog met Sauls huis hielden, zijn verbaasd geworden door het verlies van dezen krijgsoverste, op welken het huis Sauls steunde.

Zephaniah 3:15

56) oordelen weggenomen,

Dat is,kastijdingen of straffen vanwege de zonden. Dat is, de oorzaak der blijdschap, waarvan in Zef. 3:14 gesproken wordt.

Zep 3.14

57) uw vijand

Te weten, de Assyri‰rs, Chalde‰n, enz., ja ook uw geestelijke vijanden, den duivel en de hel, heeft Hij onder uwe voeten gelegd; 1 Cor. 15:25,26,56,57.

1Co 15.25,26,56,57

58) weggevaagd;

Of, weggeruimd, uit den weg geweerd; zie Gen. 24:31.

Ge 24.31

59) is in het midden van u,

Te weten, om u te beschutten en te beschermen.

60) gij zult geen kwaad meer zien.

Dat is, Gods, gij behoeft geen kwaad meer te vrezen. Want daar is niets, dat ons scheiden kan van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere; Rom. 8:39; zie Lev. 14:36; Job 7:7; Ps. 80:10; Jes. 40:3, en Jes. 57:14, en Jes. 62:10; Mal. 3:1.

Ro 8.39 Le 14.36 Job 7.7 Ps 80.9 Isa 40.3 57.14 62.10 Mal 3.1
Copyright information for DutKant