2 Samuel 5:21
53) zij lieten De Filistijnen, die hun afgoden hadden medegenomen, menende door derzelver tegenwoordigheid zeker victorie te bekomen. 54) afgoden aldaar; Het Hebreeuwse woord betekent smarten, weedommen, omdat dit de vruchten der afgoderij zijn. Zie 1 Sam. 31:9. 1Sa 31.9 55) namen ze op. Om die, volgens Davids bevel, en Gods gebod [Deut. 7:25] met vuur te verbranden, gelijk uitdrukkelijk staat 1 Kron. 14:12. Anders, verbrandde ze, lieten ze opgaan [in het vuur]. De 7.25 1Ch 14.12 Hosea 13:2
5) gegoten beeld gemaakt, Versta, een afgodische kalfsbeeld [waarvan in het volgende] en dergelijke anderen, naardat hun zin en lust opgaf, maar geenszins naar Gods zin. Zie van het woord zonde, inzake van afgoderij, boven Hos. 8:11. Ho 8.11 6) afgoden Zie boven Hos. 8:4. Ho 8.4 7) naar hun verstand, Die meesterlijk en kunstiglijk fatsoenerende en oppronkende. Vergelijk Jer. 10:3,14, enz. Jer 10.3,14 8) smedenwerk zijn; Ene bespotting der ijdelheid, dwaasheid en nietigheid dezer afgoderij. Vergelijk boven Hos. 8:6, enz. Ho 8.6 9) zij [nochtans] zeggen: De afgodische priesters en regenten. Anders: zij zeggen tot hen, die van Efram tot het andere Isralietische volk. 10) De mensen, Hebreeuws, de offerande des, of der mensen. De zin is, degenen, die onder de mensen Gode willen offeren moeten deze kalven [als hunne goden] eren. Zie 1 Kon. 12:28, en vergelijk de manier van spreken met Jes. 29:19, alwaar staat: De nooddruftige, of behoeftige des, of der mensen; dat is onder de mensen, die onder de mensen behoeftig zijn, behoeftige mensen; idem, ellendige der schapen, Zach. 11:7,11. Dat is, ellendige schapen, of ellendigste onder de schapen, en dergelijke veel. 1Ki 12.28 Isa 29.19 Zec 11.7,11 11) kalveren Te Dan en Bethel eerst opgericht, en daarna misschien in meer andere plaatsen. Zie 1 Kon. 12:28, gelijk zij van tijd tot tijd in afgoderij zijn toegenomen. 1Ki 12.28 12) kussen. Met een religieuzen of godsdienstigen kus. Vergelijk Gen. 41:40; 1 Kon. 19:18; Job 31:27, en zie de aantekening aldaar. Ge 41.40 1Ki 19.18 Job 31.27 Hosea 14:8
29) Zij zullen wederkeren, De ware Isralieten zullen zich bekeren, waartoe zij vermaand zijn, zie Hos. 14:2. Anders: zij zullen wederom zitten. Ho 14.1 30) zijn schaduw; Onder des Heeren vaderlijke beschutting zich verkwikkende en zeker zijnde; zie Ruth 2:12; Ps. 91:1. Ru 2.12 Ps 91.1 31) leven voortbrengen Dat is, vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen; versta dit inzonderheid van de geestelijke vruchten, die zij als nieuwe en wedergeboren mensen zullen voortbrengen door de kracht van den Heiligen Geest, die ons levend maakt ten goede. Verg. Ps. 72: 16, en zie de aantekening aldaar. Ps 72.16 32) zijn gedachtenis De bekeerde Israls gedachtenis; dat is, naam, faam, gerucht, zal zo aangenaam en welriekend zijn als de edelste wijn van Libanon. Anders: zijne welriekendheid, of reuk, omdat het Hebr. woord, betekenende gedachtenis, somtijds voor reuk schijnt genomen te worden, gelijk een lieflijk reukwerk iemand doet gedenken. Zie Jes. 66:3; idem Lev. 2:2,9; Num. 5:26, en Ps. 20:4, met de aantekening. Sommigen duiden het op de gedachtenis van God, die zeer lieflijk en aangenaam zal zijn bij den gelovige, vanwege zijn overgrote genade. Isa 66.3 Le 2.2,9 Nu 5.26 Ps 20.3
Copyright information for
DutKant