‏ 2 Thessalonians 1

42) met

Gr. in deze woorden; dat is, redenen of bedenkingen.

1) Silvanus

Dat is, Silas. Zie 1 Thess. 1:1.

1Th 1.1

2) in

Zie de aantekening 1 Thess. 1:1.

1Th 1.1
3) Genade

Zie hiervan in het begin van de voorgaande zendbrieven.

4) billijk

Gr. waardig; dat is, billijk of betamelijk. Zie Matth. 3:8; Hand. 26:20.

Mt 3.8 Ac 26.20

5) zeer

Gr. overwast; namelijk boven hetgeen zij tevoren geweest waren.

6) van

Gr. in u roemen; dat is, u prijzen en God danken vanwege Zijn zegen over u, en u voorstellen de andere gemeenten tot een voorbeeld ter navolging.

7) Een

Dat is, hetwelk een bewijs is, dat Gods rechtvaardig oordeel eens over de wereld zal komen, daar de vromen hier moeten lijden, en de goddelozen de overhand hebben. Zie ook Filipp. 1:28.

Php 1.28

8) waardig

Of, waardig gemaakt; namelijk van God uit genade, gelijk 2 Thess. 1:11 wordt verklaard, en hiervoor Col. 1:12. Niet omdat de verdraagzaamheid der vervolgingen zulks in zichzelf waardig is, of verdient want dit ontkent de apostel uitdrukkelijk, Rom. 8:18; maar omdat God Zijn kinderen in Christus dit koninkrijk genadig waardig acht of maakt, als die in het lijden van Christus gelijk gemaakt worden, opdat zij ook daarna in Zijne heerlijkheid Hem gelijk mogen worden; Rom. 8:17; 2 Tim. 2:12; Openb. 3:21.

2Th 1.11 Col 1.12 Ro 8.18,17 2Ti 2.12 Re 3.21
9) u

Namelijk is het recht bij God verkwikking te vergelden. Hetwelk niet alzo moet verstaan worden, als of zulke verdrukkingen en kastijdingen der gelovigen deze verkwikking verdienden en waardig waren voor God, gelijk de verdrukkers de rechtvaardige straf Gods verdienen en waardig zijn. Want het tegendeel betuigt ons Gods Woord doorgaans. Zie Jes. 47:6, enz. en Jes. 51:21; Dan. 9:16; Hebr. 12:6, Hebr. 12:7; 1 Petr. 4:16, 1 Petr. 4:17, enz.; maar omdat de gelovigen zulks lijden van de verdrukkers aangedaan wordt, om Christus' en der gerechtigheid wil, waarvoor hun God zulke beloningen van verkwikking belooft uit genade, Matth. 5:11, Matth. 5:12; 1 Petr. 4:14, enz. En omdat God rechtvaardig en getrouw is in het volbrengen van Zijn genadige beloften, zo wordt gezegd dat het recht of rechtvaardig is bij God, dat Hij zulks doet, gelijk het woord recht en rechtvaardig ook elders voor deze getrouwheid en waarheid Gods wordt genomen. Zie Ps. 143:1; 1 Joh. 1:9.

Isa 47.6 51.21 Da 9.16 Heb 12.6,7 1Pe 4.16,17 Mt 5.11,12 1Pe 4.14 Ps 143.1 1Jo 1.9

10) met ons

Namelijk apostelen van Jezus Christus, die zulk een belofte van Christus ook bijzonder ontvangen hebben; Matth. 19:28.

Mt 19.28

11) openbaring

Dat is, openbare toekomst; Matth. 24:30.

Mt 24.30

12) met de

Dat is, met Zijn krachtige engelen, waardoormHij Zijne oordelen krachtig zal uitvoeren; Ps. 103:20; Matth. 13:41, Matth. 13:42, en Matth. 24:31.

Ps 103.20 Mt 13.41,42 24.31
13) Met

Gr. in het vuur der vlammen wraak gevende; een Hebr. wijze van srpeken. gelijk tevoren engelen Zijner kracht. zie een nadere beschrijving daarvan Ps. 50:2, enz.

Ps 50.2

14) niet kennen

Namelijk gelijk het behoort, en daarom ook niet liefhebben, noch op Hem vertrouwen.

15) niet gehoorzaam

Dat is, niet geloven, en daarnaar hun leven niet aanstellen.

16) van het

Dat is, •f, dat het toornig aangezicht van Christus den rechter hun dit verderf zal aandoen; •f, dat zij zullen lijden, van het aangezicht van Christus verstoten zijnde. Zie Matth. 25:41.

Mt 25.41

17) de heerlijkheid

Dat is, Zijne sterke heerlijkheid, gelijk tevoren, 2 Thess. 1:8, en Ef. 1:7.

2Th 1.8 Eph 1.7
18) wonderbaar

Dat is, Zijn wonderlijke kracht en goedheid in de verheerlijking zijner gelovigen te bewijzen.

19) in dien

Namelijk der openbaring van Christus, gelijk 2 Thess. 1:7.

2Th 1.7
20) waardig

Of, waardig maken. Zie 2 Thess. 1:5.

2Th 1.5

21) der roeping

Dat is, der heerlijkheid, waartoe gij geroepen zijt; want zij waren tevoren al krachtig tot het geloof geroepen en gebracht.

22) het welbehagen

Dat is, al hetgeen Hij naar Zijn welbehagen en goedheid over u heeft besloten. Zie Matth. 25:34, enz.; Luk. 12:32.

Mt 25.34 Lu 12.32

23) het werk

Dat is, het geloof, dat Hij in u gewrocht heeft; Filipp. 1:6; 1 Thess. 1:3.

Php 1.6 1Th 1.3

24) met

Dat is, krachtig, of door Zijne kracht.

25) de naam

Dat is, Jezus Christus met al Zijn eigenschappen, gelijk Filipp. 2:10.

Php 2.10

26) verheerlijkt

Dat is, heerlijk bekend en geroemd.

27) de genade

Dat is, naar de mate der genade of gaven van Christus, gelijk Hij spreekt Ef. 4:7.

Eph 4.7
Copyright information for DutKant