2 Thessalonians 2:3

10) verleide

Dit zegt de apostel, omdat deze lieden de gemeenten onder zulken schijn afkeerden van hun beroep en van hunnen gewonen arbeid, als voortaan onnodig, dewijl Christus in deze Zijne komst aan alles een einde zou maken, en een hemels leven invoeren, waarvan hij in het volgende hfdst. breder zal spreken. Anderen werden daardoor verleid om te twijfelen aan de vastigheid des Evangelies, omdat zij tevergeefs op de belofte dezer toekomst schenen te wachten, gelijk van zodanigen gesproken wordt 2 Petr. 3:3, 2 Petr. 3:8, 2 Petr. 3:9.

2Pe 3.3,8,9

11) [die]

Namelijk dag van Christus, waarvan hij terstond had melding gemaakt.

12) de afval

Gr. Apostasia; hetwelk enige oude leraars verstaan van den afval veler koninkrijken van het Romeinse rijk, doch beter wordt genomen voor een algemenen afval van de zuiverheid des Evangelies, welken Paulus ook voorzegt 1 Tim. 4: en 2 Tim. 3: 2 Tim. 4: Openb. 11: Openb. 12: en elders. Daar dit woord apostasia in het Nieuwe Testament altijd een afval van de leer betekent, en Paulus hier eigenlijk van de leer ook handelt.

2Ti 3.2

13) geopenbaard

Dat is, Zijne geestelijke heerschappij over het Christendom openlijhk zal hebben bekend gemaakte en vbevestigd, gel;ijk dit woord hierna ook gebruikt wordt, 2 Thess. 2:6, 2 Thess. 2:8.

2Th 2.6,8

14) de mens

Dat is, de antichrist, de mens tot alle zonden overgegeven. Hieruit, gelijk ook uit het volgende woord de zoon, de ongerechtige, enz., willen sommigen besluiten, dat de antichrist, maar een persoon zou zijn, dien zij zeggen, dat drie en een half jaar zal heersen; dat hij al de Joden de gehele wereld door tot zich zal trekken, den tempel te Jeruzalem wederom opbouwen, en zich daarin als God zal laten eren, en alzo alle koninkrijken der aarde onder zijn gebied brengen, enz. Doch dit zijn verdichtselen, strijdende tegen alle menselijk beleid en macht, om den rechten antichrist te verduisteren, daar de werkingen en eigenschappen, die hem hierna, en doorgaans in de Openbaring van Johannes, worden toegeschreven, aan zulke verklaringen geheel vreemd zijn. Daarom, hoewel de antichrist hier onder den naam van een mens wordt beschreven, zo wordt noodzakelijk daaronder, niet ‚‚n mens alleen, maar ene langdurige opvolging van mensen verstaan, die de een na den ander enerlei, ambt, macht en heerschappij hebben, gelijk zulk een manier van spreken in zodanige voorzeggingen gebruikelijk is. Zie Jes. 10:5 en Jes. 14:12; Jer. 48:40; Dan. 7:17; Hebr. 9:25; 1 Joh. 4:3; Openb. 17:10; te meer, dewijl de apostel in 2 Thess. 2:7, betuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid nu reeds in zijn tijd begon te werken.

Isa 10.5 14.12 Jer 48.40 Da 7.17 Heb 9.25 1Jo 4.3 Re 17.10 2Th 2.7

15) de zoon

Dat is, die anderen verderft en zelf ten verderve gaat, en daartoe door Gods rechtvaardig oordeel beschikt is. Zie Joh. 17:12; Openb. 9:11.

Joh 17.12 Re 9.11

2 Peter 2:1

1) er zijn ook

Dat is, gelijk er onder Gods volk oprechte profeten zijn geweest, aan wier schriften wij ons moeten houden, 2 Petr. 1:19; zo zijn er ook valse geweest, die men mijden moest; Deut. 13:1.

2Pe 1.19 De 13.1

2) het volk geweest,

Namelijk Gods, of het Joodse volk.

3) onder u valse

Namelijk de christenen. Zodat de staat der gemeente dit aangaande niet gelukkiger zal zijn in het Nieuwe Testament dan ze geweest is in het Oude.

4) verderfelijke

Grieks ketterijen des verderfs, Hebr.

5) ketterijen bedektelijk

Van dit woord, zie de aantekeningen op Hand. 5:17. En uit het volgende blijkt, dat hij hier spreekt van ketterijen, die niet alleen het geloof, maar ook de leer des christelijken levens aangaan.

Ac 5.17

6) de leer des christelijken levens aangaan.

Of van bezijden, of, daarenboven; namelijk boven en tegen de gezonde leer.

7) invoeren zullen, ook

Namelijk in de gemeente of onder de christenen.

8) den Heere,

Grieks despoten; van welk woord zie Hand. 4:24; Jud.:4.

Ac 4.24

9) Die hen gekocht heeft,

Deze worden hier gezegd van den Heere gekocht te zijn, ten aanzien dat zijzich voor zodanigen uitgeven, en van anderen naar de liefde daarvoor gehouden zijn, zolang zij in de gemeenschap der Kerk waren. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 15:2; Openb. 22:19. Want Christus heeft door Zijn bloed waarlijk en inderdaad alleen Zijn gemeente gekocht; Hand. 20:28; Ef. 5:25. Dat is, alleen de ware gelovigen, die altijd bij Christus blijven, en Hem niet verloochenen. Zie 1 Joh. 2:19; Openb. 14:3,4.

Joh 15.2 Re 22.19 Ac 20.28 Eph 5.25 1Jo 2.19 Re 14.3,4

10) verloochende,

Namelijk metterdaad, en met hunne valse leer en kwaad leven, hoewel zij met den mond Hem zouden mogen belijden. Zie Tit. 1:16; Jud.:4.

Tit 1.16
Copyright information for DutKant