Acts 10:48
48) hij beval, Namelijk f dat alles zou gereed gemaakt worden, opdat Hij hen zelf zou dopen; f Hij beval zulks anderen, die met Hem gekomen waren, en ook leraars waren, gelijk de apostelen meest altijd bij zich hadden, die dezen dienst deden. Zie 1 Cor. 1:17. 1Co 1.17 49) dat zij zouden Namelijk tot verzegeling en versterking huns geloofs en der gaven, die zij alrede ontvangen hadden, gelijk Paulus spreekt van de besnijdenis aan Abraham geschied; Rom. 4:11. Ro 4.11Acts 21:8
20) Paulus en wij, Grieks die omtrent Paulus waren; Hand. 13:13. Ac 13.13 21) Cesarea; en Namelijk van Palestina. Zie Hand. 10:1. Ac 10.1 22) den evangelist Dat is, een dergenen, die van de apostelen hier en daar uitgezonden werden, om het Evangelie te verkondigen en de gemeenten te versterken; Ef. 4:11; 2 Tim. 4:5. Anders worden gemeenlijk in het bijzonder evangelisten genaamd, die de vier Evangelin geschreven hebben. Eph 4.11 2Ti 4.5 23) zeven), Namelijk diakenen; Hand. 6:5. Ac 6.5 24) bleven wij Dat is, logeerden.
Copyright information for
DutKant