Acts 12:7

9) een licht scheen

Namelijk van de blinkende gestalte des engels, gelijk Matth. 28:3, en Luk. 2:9.

Mt 28.3 Lu 2.9

10) de woning,

Of, gevangenis, kerker. Sommigen nemen dit voor het gehele huis der gevangenis, anderen alleen voor het binnenste deel, waar de gevangenen in gesloten lagen.

Acts 28:16

28) overste des

Deze schijnt geweest te zijn de overste van de garde des keizers, welke niet alleen in het paleis des keizers de wacht hielden, maar ook aan de ene zijde van de stad enige duizenden sterk in een gesterkte plaats lagen, om den keizer in alle voorvallende zwarigheden altijd ten dienste te zijn. De Latijnen noemen hem praefectum praetorio.

29) op zichzelven

Namelijk in een eigen gehuurde woning. Zie Hand. 28:30. Deze vrijheid schijnt hij van dezen overste verkregen te hebben, om de goede berichten door Julius aan hem gedaan, doch zonder twijfel door Gods zonderlinge voorzienigheid, opdat Paulus alzo het Evangelie te beter zou mogen verbreiden, en een ieder toegang tot hem mocht hebben. Zie Hand. 28:30,31.

Ac 28.30,30,31

30) met den krijgsknecht,

Dragende daartoe aan de rechterhand een ijzeren keten, welke hij om zich gordde als hij in huis was, om te vrijer te gaan; maar uitgaande was hij met dezelve aan de linkerhand des krijgsknechts gebonden. Zie Hand. 28:20; Hand. 12:6; Ef. 6:20.

Ac 28.20 12.6 Eph 6.20

Ephesians 6:20

46) een gezant ben

Namelijk van Gods en Christus' wege. Zie 2 Cor. 5:19, enz.

2Co 5.19

47) in een keten,

Van deze wijze van gevangenis, zie de aantekeningen op Hand. 28:16.

Ac 28.16

2 Timothy 1:16

58) den huize van Onesiforus

Dat is, het ganse huisgezin, hetwelk des huisvaders goed voorbeeld, om Paulus te verkwikken, zonder twijfel nagevolgd heeft.

59) barmhartigheid;

Dat is, alles goeds naar lichaam en ziel, hetwelk zo genoemd wordt, omdat God de mensen het niet uit verdiensten, maar uit genadige ontferming verleent. Zie 1 Tim. 1:2.

1Ti 1.2

60) verkwikt, en heeft zich

Het Griekse woord betekent eigenlijk, heeft mij verkoeling gedaan; ene gelijkenis van degenen, die, verhit zijnde, door de verkoeling verkwikt worden. Zie Ps. 39:14, en Ps. 66:12; Hand. 3:19.

Ps 39.13 66.12 Ac 3.19

61) mijner keten niet geschaamd.

Dat is, mijn vernederden staat in mijn gevangenschap. Zie van deze keten de aantekeningen Hand. 28:16.

Ac 28.16
Copyright information for DutKant