Acts 16:3

7) reizen; en hij

Grieks uitgaan.

8) om der Joden wil,

Namelijk opdat de zwakgelovige Joden zijn dienst niet zouden verwerpen omdat hij onbesneden was. Want zij verstonden nog niet dat de besnijdenis nu afgedaan was en haar einde genomen had. En alzo gebruikt Paulus de besnijdenis hier als een middelmatige zaak, hoedanige altijd tot stichting der zwakken en zonder aanstoot moeten gebruikt worden; 1 Cor. 9:19. Doch als hij te doen gehad heeft niet met zwakken, maar met hardnekkige Joden, die de besnijdenis drongen als nog nodig ter zaligheid, zo heeft hij om hunnentwil Titus niet willen laten besnijden. Zie Gal. 2:3.

1Co 9.19 Ga 2.3

9) dat hij een Griek was.

En dat overzulks Timotheus zijn zoon niet besneden was.

Acts 18:18

38) nam hij afscheid

Namelijk op Zijne en der gemeente zaken orde gesteld hebbende, gelijk het Griekse woord medebrengt. Zie Mark. 6:46.

Mr 6.46

39) naar Syrie;

Dat is, de streek heen, die naar Syri‰ gaat.

40) [zijn] hoofd

Of, het hoofd; want het Griekse woord kan op beiden gepast worden, zo op Paulus als op Aquila.

41) te Kenchreen

Dit was de haven van Corinthe, aan het oosten van de stad; gelijk de haven aan de andere zijde Leche‰n genaamd was, Strabo lib. 8.

42) geschoren hebbende;

Namelijk gelijk degenen deden, die de belofde der Nazire‰rs voor een tijd gedaan hadden; Num. 6:18,19,20.

Nu 6.18,19,20

43) een gelofte [gedaan].

Namelijk der Nazire‰rs, die beschreven wordt Num. 6, welke belofte sommigen deden voor hun leven, anderen voor een tijd, gelijk hier geschied is. De reden waarom deze belofte was gedaan, zie Hand. 21:23,24; 1 Cor. 9:20; waaruit blijkt dat deze ene belofte is geweest, niet om God daarmede dienst te doen, maar om uit liefde de zwakke Joden te dienen tot stichting, en om te tonen dat Hij geen verachter van de wet was.

Ac 21.23,24 1Co 9.20

Acts 21:26

56) verkondigde,

Namelijk den priesters.

57) dat de dagen

Grieks de vervulling der dagen der heiliging; dat is, dat de tijd van hunne belofte om was, en dat zij dezelve volgens de wet wilden afleggen; Num. 6:13; Hand. 24:18.

Nu 6.13 Ac 24.18

58) de offerande

Namelijk die beschreven worden Num. 6:13,14, enz.

Nu 6.13,14
Copyright information for DutKant