Acts 2:27

53) mijn ziel in

Dat is mij, een deel voor het geheel genomen zijnde; Gen. 46:26; Ps. 3:3; Hand. 27:37, en wederom het geheel voor een deel verstaan zijnde, mijn lichaam. Alzo wordt het woord ziel dikwijls genomen; Lev. 19:28, en Lev. 21:11; Num. 5:2, en Num. 9:10; Hagg. 2:14. Enigen verstaan door deze woorden mijne ziel, Christus den Messias, alsof David zeide: Gij zult mijne ziel, dat is, den Christus, die in mij leeft, Gal. 2:20, en die het leven en de opstanding is, Joh. 11:25, niet laten in de hel. Doch het eerste gevoelen is het algemeenste.

Ge 46.26 Ps 3.2 Ac 27.37 Le 19.28 21.11 Nu 5.2 9.10 Hag 2.13 Ga 2.20 Joh 11.25

54) hel niet

Het Hebreeuwse woord Scheol en het Griekse Hades, hetwelk hier wordt gebruikt, betekent somwijlen de plaats der verdoemden, Deut. 32:22; Job 11:8; Matth. 11:23; Luk. 16:23, in welke betekenis het hier niet kan genomen worden, overmits Christus' ziel, van het lichaam door den dood gescheiden zijnde, niet in die plaats, maar in het paradijs geweest is; Luk. 23:43. Somwijlen betekent het de helse smarten en benauwdheden; 1 Sam. 2:6; Ps. 18:6, en Ps. 116:3; in welke betekenis sommigen menen dat dit woord alhier zou kunnen genomen worden, alzo Christus v¢¢r zijn dood zodanige smarten in Zijne ziel geleden heeft. Doch alzo hetzelfde woord ook dikwijls genomen wordt voor het graf, Gen. 37:35; Job 17:13; Ps. 6:6, en Ps. 30:4; Spreuk. 1:12, en Spreuk. 27:20; Jes. 5:14, en Jes. 38:18; Openb. 20:13, en Hand. 2:27 gesproken wordt van den staat van Christus na Zijn dood en van Zijne opstanding uit denzelven, zo wordt het wel allerbekwaamst hier verstaan van het graf in hetwelk Christus' ziel, dat is Christus, doch naar Zijn lichaam, gelegen heeft tot op den derden dag.

De 32.22 Job 11.8 Mt 11.23 Lu 16.23 23.43 1Sa 2.6 Ps 18.5 Ps 116.3 Ge 37.35 Job 17.13 Ps 6.5 30.3 Pr 1.12 27.20 Isa 5.14 Isa 38.18 Re 20.13 Ac 2.27

55) Heilige

Dat is, den Messias, die heilig, onnozel, onbesmet moest wezen, en afgezonderd van de zondaren, en dien de Vader tot dat ambt geheiligd heeft. Zo wordt dezelve doorgaans genoemd, Dan. 9:24; Mark. 1:24; 1 Joh. 2:20; Openb. 3:7.

Da 9.24 Mr 1.24 1Jo 2.20 Re 3.7

56) zien.

Dat is, gevoelen, of onderworpen te zijn.

Copyright information for DutKant