Acts 6:6

20) [dezen], als

Namelijk apostelen. Zie dergelijke Hand. 8:17.

Ac 8.17

21) legden hun

Deze manier van oplegging der handen was bij de Joden gebruikelijk, als zij iemand zegenden, Gen. 48:14, als zij de beesten zouden opofferen om daarmede dezelve Gode als toe te eigenen, Lev. 1:4, en in het inhuldigen in ambten, Num. 27:18; Deut. 34:9. Dezelfde manier heeft ook Christus gebruikt in het zegenen, Matth. 19:13, en de gemeente in het instellen van kerkedienaren, om daarmede dezelven Gode tot zijnen dienst toe te eigenen en den zegen Gods toe te wensen. Zie 1 Tim. 5:22. Ook de apostelen in het geven der buitengewone gaven des Heiligen Geestes; Hand. 8:17.

Ge 48.14 Le 1.4 Nu 27.18 De 34.9 Mt 19.13 1Ti 5.22 Ac 8.17
Copyright information for DutKant